ECLI:NL:RBDHA:2023:15999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.18709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-regelgeving

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 19 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijk land is aangewezen. De rechtbank heeft de zaak op 4 september 2023 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat er een reëel risico op indirect refoulement bestaat, omdat hij in Frankrijk niet in staat zou zijn om nieuwe feiten en omstandigheden aan te voeren in een opvolgende asielprocedure. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat het beschermingsbeleid in Frankrijk fundamenteel verschilt van dat in Nederland. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris zich terecht baseert op de Dublinverordening en dat de Franse autoriteiten gebonden zijn aan internationale verdragen.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat er structurele tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen in Frankrijk, wat zou betekenen dat hij in strijd met artikel 4 van het EU Handvest in een onmenselijke situatie terecht zou komen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan baseren, ondanks de problemen die in de opvangvoorzieningen zijn gerapporteerd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.18710, op 4 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor die asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft het terugnameverzoek aanvaard.
Is er bij overdracht naar Frankrijk sprake van indirect refoulement?
5. Eiser voert aan dat bij overdracht naar Frankrijk sprake zal zijn van een reëel risico op indirect refoulement. Eiser heeft na de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag in Frankrijk nieuwe informatie ontvangen, namelijk dat in Irak een aanhoudingsbevel is afgegeven vanwege zijn oppositionele activiteiten. Hij zal dit echter niet in volle omvang naar voren kunnen brengen in een opvolgende asielprocedure, omdat het in Frankrijk erg moeilijk is om aan te tonen dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De informatie waarover eiser beschikt is namelijk geen origineel document en eiser kan de documenten die hij heeft ook niet in een Franse vertaling aanleveren. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het AIDA-rapport uit 2023. [2] Daarnaast blijkt uit hetzelfde AIDA-rapport dat beroep geen schorsende werking heeft bij een opvolgende aanvraag. Gelet op het voorgaande is volgens eiser sprake van een reëel risico dat eiser door Frankrijk zonder inhoudelijke beoordeling of rechterlijke toetsing van (de eventuele afwijzing van) zijn asielaanvraag wordt teruggestuurd naar Irak.
5.1.
Het toetsingskader over de vraag of een vreemdeling bij overdracht een reëel risico op indirect refoulement loopt is neergelegd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022. [3] Het is aan eiser om dit reële risico aannemelijk te maken. Om dit te doen moet eiser ten eerste algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in Frankrijk evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is – dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag – dat eiser in Frankrijk op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Daarnaast volgt uit de uitspraak van de Afdeling dat concrete aanknopingspunten naar voren moeten worden gebracht die erop wijzen dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in Frankrijk hem niet zal beschermen tegen refoulement, omdat die het gevoerde beleid niet afkeurt. Wanneer eiser aan die bewijslast heeft voldaan is het aan de staatssecretaris om alle twijfel over een mogelijk risico bij overdracht weg te nemen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aan deze bewijslast heeft voldaan. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat er een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid is tussen Frankrijk en Nederland. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser met een enkele verwijzing naar het AIDA-rapport uit 2023 onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn opvolgende aanvraag in Frankrijk zonder inhoudelijke beoordeling niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat hij vanuit Frankrijk wordt teruggestuurd naar Irak. Uit het rapport volgt alleen dat het in praktijk lastig kan zijn om met nieuwe, authentieke documenten te komen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat ook de Franse autoriteiten zijn gebonden aan het arrest LH van het Hof van Justitie [4] , waaruit volgt dat een opvolgende aanvraag niet alleen niet-ontvankelijk mag worden verklaard vanwege het ontbreken van originele documenten. Wat betreft eisers betoog dat het instellen van beroep geen opschortende werking heeft bij opvolgende aanvragen, overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris er, gelet op het bovenstaande, vanuit mag gaan dat Frankrijk handelt conform bovengenoemde internationale verdragen en eiser niet terugstuurt naar Irak als hij daar een reëel risico loopt op vervolging of een onmenselijke behandeling
.De rechtbank is verder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij – als het al zover komt dat hij een beroep indient tegen de eventuele afwijzing van zijn opvolgende aanvraag – geen verzoek om een voorlopige voorziening kan indienen om zo zijn eventuele uitzetting gedurende de behandeling van dat beroepschrift te voorkomen. De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat mocht Frankrijk zich niet houden aan zijn internationale verplichtingen, eiser hierover kan klagen bij de Franse autoriteiten. Niet gebleken is dat daartoe geen reële mogelijkheid bestaat. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Kan ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
6. Eiser voert verder aan dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat in Frankrijk sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Eiser wijst daarbij op het AIDA-rapport uit 2023. [5] Hieruit volgt volgens eiser onder andere dat de opvangvoorzieningen aan asielzoekers met een opvolgende aanvraag systematisch worden geweigerd. Aangezien eiser al eerder een afwijzing op zijn asielverzoek heeft ontvangen, is eiser van mening dat hij na overdracht naar Frankrijk in een met artikel 4 van het EU Handvest strijdige situatie terecht zal komen. Klagen over het gebrek aan opvang is geen reële optie, omdat dit niet wegneemt dat hij in ieder geval tijdelijk zonder opvang zal zitten. Uit de AIDA-rapporten van voorgaande jaren volgt dat de problemen in de opvangfaciliteiten zich al meerdere jaren voordoen. Dit maakt dat er sprake is van (inmiddels) een structurele tekortkoming. Daarnaast heeft de Afdeling volgens eiser in haar uitspraak van 26 april 2023 niet geoordeeld dat het aan een vreemdeling zou zijn om zich te beklagen over het ontbreken van opvangvoorzieningen. [6] Uit deze uitspraak volgt volgens eiser bovendien dat de staatssecretaris deugdelijk moet motiveren waarom hij alsnog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan, nu eiser objectieve informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat Frankrijk niet langer aan zijn internationale verplichtingen voldoet. De staatssecretaris heeft dat onvoldoende gedaan door slechts te verwijzen naar uitspraken van de Afdeling. Uit deze uitspraken blijkt immers niet of en hoe de AIDA-rapporten zijn meegewogen en ook blijkt niet of die personen net als eiser in Frankrijk een opvolgende aanvraag in moesten dienen. Het is juist in het geval van eiser dat geen opvangvoorzieningen beschikbaar zullen worden gesteld. De staatssecretaris heeft de juistheid van deze informatie niet gemotiveerd betwist en heeft zich enkel in algemene zin uitgelaten over opvangvoorzieningen. Eiser wijst ter verdere onderbouwing op de arresten M.S.S. en Jawo van respectievelijk het EHRM en het Hof van Justitie. [7]
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij gelet op de Afdelingsjurisprudentie wat betreft Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [8] Dit heeft de Afdeling laatstelijk op 2 augustus 2023 bevestigd. [9] Hoewel uit het AIDA-rapport van 2023, en eerdere versies, kan worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, is niet gebleken dat die problemen dusdanig zijn dat deze de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken als bedoeld in het arrest Jawo van het Hof van Justitie. Het AIDA-rapport uit 2023 schetst geen wezenlijk ander beeld dan uit de landeninformatie volgt die bij de bovenstaande Afdelingsjurisprudentie is betrokken. Daarnaast heeft de staatssecretaris er op zitting op gewezen dat de Procedurerichtlijn mogelijkheden biedt om de opvang aan aanvragers met een opvolgende asielaanvraag te beperken. Mocht Frankrijk zich, binnen die mogelijke beperking, niet aan zijn internationale verplichtingen houden, dan kan eiser klagen bij de daartoe bevoegde Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat voor eiser die mogelijkheid niet bestaat.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat ten aanzien van Frankrijk nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit volgt ten eerste uit verschillende recente uitspraken van de Afdeling. In haar uitspraken van 9 maart 2022 en 2 augustus 2023 verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 21 april 2021, waarin onder meer het AIDA rapport uit 2021 is betrokken. [10] In dit laatstgenoemde rapport, dat een voorloper is van het door eiser genoemde, staat op pagina 17 dat 51% van de opvanggerechtigde asielzoekers daadwerkelijk opvang kreeg. In vergelijking tot deze situatie is volgens het door eiser aangedragen rapport uit 2023 weinig veranderd. Op pagina 17 daarvan staat dat nu 62% van de opvanggerechtigde asielzoekers daadwerkelijk opvang krijgt. Ten aanzien van de opvangfaciliteiten voor asielzoekers die een opvolgende aanvraag indienen vermelden zowel het AIDA-rapport uit 2023 als die uit 2022 dat opvang voor hen facultatief is, maar in de praktijk bijna systematisch wordt geweigerd. [11] Ook uit het AIDA-rapport uit 2021 bleek al dat sommige prefectures de opvangfaciliteiten systematisch reduceerden. [12] Hoewel de situatie in Frankrijk met betrekking tot de opvang van asielzoekers zonder meer zorgelijk is te noemen, zeker ten aanzien van asielzoekers die een opvolgende aanvraag indienen, en al enkele jaren voortduurt, bereiken de problemen naar het oordeel van de rechtbank niet de drempel van bijzondere zwaarwegendheid als bedoeld in het arrest Jawo van het Hof van Justitie om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest te vallen. [13] De staatssecretaris heeft dus terecht overwogen dat onvoldoende aanleiding bestaat om op basis van het AIDA-rapport uit 2023 te oordelen dat er ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Indien eiser meent dat Frankrijk zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen dan is het aan hem om hierover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten of het EHRM. Niet is gebleken dat die mogelijkheid voor eiser niet bestaat of dat de Franse autoriteiten zich hierin onverschillig opstellen. Het betoog van eiser dat de staatssecretaris de door hem overgelegde objectieve landeninformatie onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden door enkel naar bovenstaande Afdelingsjurisprudentie te verwijzen, slaagt verder niet. De staatssecretaris heeft namelijk niet enkel verwezen naar de uitspraken van de Afdeling, maar is, ook ter zitting, gemotiveerd ingegaan op de inhoud van de AIDA-rapporten door te overwegen dat er zich problemen in Frankrijk voordoen met betrekking tot de opvangfaciliteiten, maar dat deze niet de drempel van zwaarwegendheid bereiken als bedoeld in het arrest Jawo. Wat betreft het beroep van eiser dat klagen bij de Franse autoriteiten over de opvangfaciliteiten geen reële optie is en dat uit de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2023 volgt dat de Afdeling klagen ook niet vereist, slaagt dat niet. De situatie in die zaak is anders dan in onderhavige. In de uitspraak van 26 april 2023 ging het namelijk om de situatie van Dublinclaimanten in Italië, waarbij de Italiaanse autoriteiten op voorhand zelf hadden aangegeven dat er geen opvang was. In dat geval overwoog de Afdeling dat van vreemdelingen niet verwacht kon worden dat zij zich bij deze zelfde autoriteiten zouden beklagen. Niet is gebleken dat van eenzelfde situatie sprake is bij de Franse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.AIDA Country Report: France, 2022 update van mei 2023, p. 87.
3.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.
4.Hof van Justitie 10 juni 2023, ECLI:EU:C:2021:478.
5.AIDA Country Report: France Update 2022, mei 2023, p. 86.
6.ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1655.
7.EHRM 21 januari 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609 en HvJ 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8.ABRvS 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816, ABRvS 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1256 en ABRvS 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:715.
9.ABRvS 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2940.
10.ABRvS 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816.
11.AIDA Country Report: France Update 2022, mei 2023, p. 86 en AIDA Country Report: France Update 2021, april 2022, p. 89.
12.AIDA Country Report: France Update 2020, maart 2021, p. 100.
13.HvJ 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo).