ECLI:NL:RBDHA:2023:16625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
NL22.26623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de nietontvankelijkverklaring van een asielaanvraag op basis van internationale bescherming in Italië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de nietontvankelijkverklaring van haar asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 27 december 2022 de aanvraag van eiseres nietontvankelijk verklaard, omdat zij internationale bescherming geniet in Italië. Eiseres, van Nigeriaanse afkomst en geboren op 12 april 1994, had op 29 september 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend, terwijl zij vier maanden zwanger was. De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De staatssecretaris heeft later de rechtbank geïnformeerd dat eiseres de verplichting heeft om Nederland onmiddellijk te verlaten, wat aanleiding gaf tot verdere beoordeling van de zaak.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte de asielaanvraag van eiseres nietontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat de geboorte van de zoon van eiseres en het indienen van het M35-J formulier nieuwe feiten zijn die relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank benadrukt dat het indienen van het M35-J formulier moet worden gezien als het uiten van een asielwens voor de minderjarige zoon, en dat de staatssecretaris dit verzoek moet formaliseren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiseres, waarbij ook de aanvraag van haar zoon in overweging moet worden genomen. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.511 toegewezen.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de staatssecretaris binnen vier weken moet informeren over de vervolgstappen in de procedure. De uitspraak is gedaan door rechter G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van griffier R.P.H. Evers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Weteling),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het nietontvankelijk verklaren van haar asielaanvraag.
1.1.
Bij het bestreden besluit van 27 december 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiseres om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, nietontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [1] , op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en mr. S.J. de Vries als de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend.
1.4.
De staatssecretaris heeft de rechtbank bij brief van 7 april 2023 geïnformeerd dat, anders dan in het bestreden besluit was vermeld, op eiseres thans de verplichting rust om Nederland onmiddellijk te verlaten. Eiseres heeft hierop gereageerd.
1.5.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek, op 17 juli 2023 op een nadere zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en mr. M.J.C. van der Woning als de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en besluitvorming.
4. De rechtbank is uitgegaan van de volgende feiten. Eiseres heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op 12 april 1994. De Italiaanse autoriteiten hebben internationale bescherming verleend aan eiseres. Eiseres heeft op 29 september 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Ten tijde van het gehoor op 29 september 2022 was eiseres vier maanden zwanger. Op 24 november 2022 heeft eiseres aangifte gedaan van mensenhandel. Op grond daarvan is aan eiseres een reguliere verblijfsvergunning verleend in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel (de zogenaamde B8-vergunning).
4.1.
De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiseres met het bestreden besluit nietontvankelijk verklaard, omdat eiseres internationale bescherming geniet in Italië. De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de band van eiseres met Italië sterker is dan haar band met Nederland en het redelijk is voor haar om naar Italië terug te gaan. Omdat eiseres ten tijde van dat besluit in het bezit was van een reguliere verblijfsvergunning, rustte er op dat moment geen plicht op haar om onmiddellijk uit Nederland te vertrekken. [2]
4.2.
Bij brief van 7 april 2023 heeft de staatssecretaris de rechtbank geïnformeerd dat de aan eiseres verleende B8-vergunning bij besluit van 23 maart 2023 is ingetrokken per 22 december 2022. Dit betekent volgens de staatssecretaris dat op eiseres nu wel de plicht rust om onmiddellijk uit Nederland te vertrekken. De staatssecretaris heeft de rechtbank verzocht indien en voor zover noodzakelijk dit met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te beschouwen als aanvullende besluitvorming op het bestreden besluit.
4.3.
Eiseres heeft de rechtbank bij brief van dezelfde datum geïnformeerd dat zij op 14 februari 2023 is bevallen van een zoon. Zij heeft vervolgens het formulier M35-J [3] ingediend, waarmee zij verzoekt om de voor haar lopende asielaanvraag tevens geldig te verklaren voor haar in Nederland geboren zoon. Hierop heeft de staatssecretaris bij brief van 29 maart 2023 gereageerd. Eiseres leidt uit deze brief af dat de asielaanvraag van haar zoon ook niet-ontvankelijk is verklaard en verzoekt het onderhavige beroep hier mede tegen gericht te laten zijn.
Het M35-J formulier en de brief van 29 maart 2023
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het M35-J formulier in de situatie van eiseres geen gevolgen heeft, omdat er op dat moment al was beslist op de asielaanvraag van eiseres. Eiseres brengt daar tegenin dat in asielzaken nieuwe feiten en omstandigheden die zich voordoen in de beroepsfase bij de beoordeling betrokken moeten worden. Volgens haar moet het begrip ‘lopende asielaanvraag’ zoals dat in het M35-J formulier wordt genoemd gelezen worden als de gehele asielprocedure tot aan het onherroepelijk worden van het besluit op de asielaanvraag. Tot slot betoogt eiseres dat het in het belang van het minderjarige kind is om de asielaanvraag van eiseres ook op haar zoon van toepassing te laten zijn.
5.1.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), dat een asielaanvraag alleen ten behoeve van een hier te lande geboren kind geldend kan worden gemaakt als er nog geen besluit is genomen op de asielaanvraag van de betreffende ouder. [4] Uit deze rechtspraak volgt ook dat de reactie van de staatssecretaris op dit formulier waarin hij aanheeft om, vanwege de hiervoor vermelde reden, aan dit verzoek geen gevolg te geven, geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen op grond van artikel 79, eerste lid, van de Vw 2000 beroep kan worden ingesteld. [5] In zoverre slaagt het betoog van eiseres niet.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank valt het indienen van het M35-J formulier echter wel aan te merken als het uiten van een asielwens, zodat de staatssecretaris eiseres daarom in de gelegenheid moet stellen om deze aanvraag namens haar zoon te formaliseren. Wat dit betekent voor het niet-ontvankelijk verklaren van de asielaanvraag van eiseres bespreekt de rechtbank hierna onder 7.
Het toetsingskader voor niet-ontvankelijkverklaring op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000
6. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Daarvoor is vereist dat een vreemdeling in die lidstaat, overeenkomstig de beginselen, genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), zal worden behandeld. Deze beginselen komen er in essentie op neer dat de vreemdeling in die lidstaat geen reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Ook is vereist, zoals volgt uit het tweede lid van artikel 3.106a van het Vb 2000, dat de vreemdeling een zodanige band heeft met de betrokken lidstaat dat het voor hem redelijk zou zijn naar die lidstaat te gaan.
6.1.
Het is vaste rechtspraak dat bij terugkeer naar een andere EU-lidstaat zoals bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, alleen al sprake is van de in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb 2000 vereiste band met dat land als de vreemdeling daar internationale bescherming heeft verkregen. [6]
6.2.
Het is ook vaste rechtspraak dat de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat de lidstaten van de Europese Unie de verplichtingen uit hoofde van artikel 4 van het Handvest naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat de lidstaat waarnaar de vreemdeling zal terugkeren zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Het ligt op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan deze presumptie wordt weerlegd. Echter, ook in de situatie waarin de vreemdeling zijn beroep op artikel 3 van het EVRM louter staaft met algemene documentatie, is een zorgvuldige beoordeling daarvan door de staatssecretaris geboden. [7]
6.3.
Uit het arrest RO tegen Duitsland [8] volgt dat, anders dan de Afdeling tot nu toe heeft aangenomen [9] , de door een minderjarige in een lidstaat ingediende asielaanvraag, wanneer niet deze minderjarige zelf maar zijn ouders in een andere lidstaat internationale bescherming genieten, niet op deze grond niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
6.4.
Uit het arrest XXXX [10] volgt dat het recht op gezinsleven en de rechten van het kind, zoals neergelegd in de artikelen 7 en 24, tweede lid, van het Handvest zich niet verzetten tegen het niet-ontvankelijk verklaren van een asielaanvraag op de grond dat de aanvrager in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Wel moet daarbij beoordeeld worden of de betreffende vreemdeling rechten kan ontlenen aan artikel 23, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn, welk artikel ziet op de instandhouding van de eenheid van het gezin.
De gevolgen van het M35-J formulier voor de niet-ontvankelijkverklaring van de aanvraag van eiseres
7. De rechtbank stelt voorop dat, hoewel de minderjarige zoon van eiseres niet onder de werking van het bestreden besluit kan worden gebracht, zijn geboorte en het nog te formaliseren asielverzoek wel nieuwe omstandigheden zijn die de rechtbank op grond van artikel 83 van de Vw 2000 bij de beoordeling van het beroep moet betrekken. Niet kan namelijk worden uitgesloten dat deze omstandigheden relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag van eiseres. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
7.1.
Gelet op de onder 6.3 genoemde rechtspraak kan het nog te formaliseren asielverzoek van de minderjarige zoon van eiseres niet niet-ontvankelijk worden verklaard op de grond dat eiseres in Italië internationale bescherming geniet. De staatssecretaris zal dit asielverzoek dus op eigen merites moeten beoordelen. Hoewel mogelijk is dat de staatssecretaris Italië op grond van de Dublinverordening zal vragen om het asielverzoek van de zoon over te nemen, valt niet uit te sluiten dat Italië dit verzoekt weigert, dat de belangen van het minderjarige kind zich tegen een overdracht aan Italië verzetten of dat de staatssecretaris er niet in slaagt de zoon van eiseres binnen de daarvoor geldende termijnen aan Italië over te dragen. Daarmee valt niet uit te sluiten dat de staatssecretaris het asielverzoek van de zoon van eiseres inhoudelijk moet beoordelen en valt dus evenmin uit te sluiten dat de zoon van eiseres in Nederland een asielvergunning krijgt.
7.2.
Mocht de zoon van eiseres in Nederland een asielvergunning krijgen, dan moet de staatssecretaris, gelet op de onder 6.4 genoemde rechtspraak, waarborgen dat eiseres, als gezinslid van een persoon die internationale bescherming geniet, aanspraak kan maken op de in artikelen 24 tot en met 25 van de Kwalificatierichtlijn genoemde voordelen, waaronder het verkrijgen van een verblijfstitel. In de praktijk komt dit er op neer dat de staatssecretaris dan zal moeten beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een afgeleide asielvergunning op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000, dan wel een reguliere verblijfsvergunning als verzorgende ouder van een minderjarig kind.
7.3.
Mocht de zoon van eiseres niet aan Italië kunnen worden overgedragen en ook in Nederland geen asielvergunning krijgen, dan dient de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres opnieuw te toetsen aan de in het kader van de in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb 2000 neergelegde criteria, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moeten betrekken. Daarbij moet de staatssecretaris dan dus ook betrekken dat eiseres dan naar Italië zal moeten terugkeren als alleenstaande moeder van een pasgeboren minderjarig kind dat geen verblijfsvergunning heeft in Italië.
7.4.
Gelet op het voorgaande stelt de staatssecretaris zich onterecht op het standpunt dat de geboorte van de zoon van eiseres en het namens hem ingediende formulier M35-J geen gevolgen hebben voor het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. De overige beroepsgronden, waaronder ook de vraag of de brief van de staatssecretaris van 7 april 2023 moet worden aangemerkt als een aanvullend besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb, behoeven geen bespreking meer.
8.1.
Gelet op wat onder 7.1 tot en met 7.3 is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de staatssecretaris opnieuw op de asielaanvraag van eiseres moet beslissen.
8.2.
De rechtbank geeft mee dat, nu de asielaanvraag van eiseres weer terugvalt in de besluitvormingsfase, er voor de staatssecretaris geen belemmering meer bestaat om de aanvraag van eiseres alsnog mede geldig te verklaren voor haar minderjarige zoon. Omdat de rechtbank niet vooruit kan lopen op de voor de zoon van eiseres te volgen procedure, ziet de rechtbank af van haar bevoegdheid om op grond van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb een termijn te stellen voor het nemen van een nieuw besluit. Dit betekent dat de staatssecretaris in beginsel weer zes maanden heeft om opnieuw op de aanvraag van eiseres te beslissen, behoudens de maximale beslistermijn van 21 maanden zoals neergelegd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn. Wel zal de rechtbank bepalen dat de staatssecretaris binnen vier weken aan eiseres kenbaar moet maken welke vervolgstappen hij in de procedure gaat zetten.
8.3.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837 per punt. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend (1 punt), heeft aan de zitting (1 punt) en de nadere zitting (0,5 punt) deelgenomen en heeft gerepliceerd op de brief van de staatssecretaris van 7 april 2023 (0,5 punt). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.511.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 december 2022;
- draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de staatssecretaris eiseres binnen vier weken moet informeren over de te nemen vervolgstappen;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 2.511 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL22.26624.
2.Deze vertrekplicht volgt uit artikel 45, negende lid, van de Vw 2000.
3.https://ind.nl/nl/documenten/10-2023/formulier-m35j.pdf.
4.ABRvS 30 augustus 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY7690 (toen nog het formulier M35-K geheten), en 8 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:752.
5.ABRvS 30 augustus 2006, punt 2.6.
6.ABRvS 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1794, en 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788.
7.ABRvS 30 mei 2018, punt 4.
8.HvJEU 1 augustus 2022, ECLI:EU:C:2022:603.
9.ABRvS 7 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2895.
10.HvJEU 22 februari 2022, ECLI:EU:C:2022:103.