In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Iraakse nationaliteit, op 30 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op deze aanvraag. Eiser heeft op 29 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn voor de staatssecretaris om op de aanvraag te beslissen is verstreken op 30 februari 2023. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser kennelijk gegrond is. Gezien de jurisprudentie, waaronder ECLI:NL:RVS:2022:3352, legt de rechtbank een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag.
De rechtbank stelt vast dat in gevallen waarin de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, een kortere termijn dan het gebruikelijke 8+8-wekenmodel moet worden gegeven. De staatssecretaris moet een dwangsom van € 100,- per dag betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.