ECLI:NL:RBDHA:2023:17530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
NL23.20212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser diende zijn aanvraag op 31 augustus 2021 in, waarbij de beslistermijn in beginsel op 3 maart 2022 zou verstrijken. Echter, verweerder had op 20 augustus 2021 een besluitmoratorium ingesteld voor asielaanvragen van vreemdelingen uit Afghanistan, waardoor de beslistermijn met een jaar werd verlengd. Dit leidde tot verwarring over de juiste beslisdatum, aangezien verweerder in een brief van 1 september 2021 een verkeerde uiterlijke beslisdatum van 31 augustus 2022 vermeldde.

De rechtbank constateert dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden op het moment dat eiser verweerder in gebreke stelde op 15 juni 2023. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de termijn voor het nemen van een besluit niet is nageleefd. De rechtbank legt verweerder een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 209,25.

De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 10 oktober 2023. Eiser krijgt gelijk in zijn beroep, en de rechtbank benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming binnen de gestelde termijnen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.20212
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn (opvolgende) aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslist.
4. Eiser heeft op 31 augustus 2021 de aanvraag ingediend. De beslistermijn zou daarmee in beginsel op 3 maart 2022 verstrijken.
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
5. Bij besluit van 20 augustus 2021 heeft verweerder echter met ingang van 26 augustus 2021 voor de duur van zes maanden een besluitmoratorium3 ingesteld voor asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Afghanistan. Op grond van artikel 2 van dit besluit wordt de beslistermijn als bedoeld in artikel 42 van de Vw, op grond van artikel 43, eerste lid, van de Vw verlengd met een jaar voor vreemdelingen afkomstig uit Afghanistan, die een aanvraag indienen of hebben ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
6. Bij brief van 1 september 2021 heeft verweerder eiser geïnformeerd dat de beslistermijn in zijn zaak vanwege het besluitmoratorium met één jaar wordt verlengd en dat daarom uiterlijk 31 augustus 2022 op zijn aanvraag wordt beslist. De rechtbank constateert dat deze uiterlijke beslisdatum niet in overeenstemming is met het gegeven dat de beslistermijn wordt verlengd met 1 jaar. De beslistermijn zou namelijk, zoals hierboven in rechtsoverweging 5 is benoemd, in beginsel op 3 maart 2022 verstrijken. Indien de beslistermijn conform het besluitmoratorium vervolgens met één jaar zou worden verlengd, dan zou de beslistermijn verstrijken op 3 maart 2023 en niet op 31 augustus 2022 zoals in de brief van verweerder staat. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een kennelijke verschrijving in de brief van 1 september 2021. Daarnaast houdt artikel 2 van het besluit instellen besluitmoratorium en vertrekmoratorium vreemdelingen Afghanistan alleen in dat de beslistermijn van lopende aanvragen wordt verlengd met één jaar. Een mogelijkheid voor verweerder om de termijn een half jaar te verlengen is daarin niet opgenomen. Een verlenging tot 31 augustus 2022 zou dan ook niet in lijn zijn met het besluitmoratorium.
7. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de beslistermijn om op de aanvraag van eiser te beslissen zou eindigen op 3 maart 2023. Sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht.4 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. Dit zou in beginsel betekenen dat de beslistermijn in zijn zaak dus met negen maanden is verlengd. Echter, op het moment dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld waren al meer dan 21 maanden verstreken. Hiermee was de maximale beslistermijn als bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verstreken op het moment van ingebrekestelling. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 15 juni 2023 in gebreke heeft gesteld en dat eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
8. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
9. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
3 Staatscourant van 25 augustus 2021, nr. 39300
4 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
5 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
10. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van eenentwintig maanden is overschreden. De rechtbank overweegt dat de termijn van 21 maanden ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere termijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere termijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.7 De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
11. Omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, legt de rechtbank een kortere termijn op dan het door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 8 juli 20208 ontwikkelde 8+8 wekenmodel. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor verweerder om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
12. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de uitspraak van 30 november 20229 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.10
13. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
14. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
15. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking
7 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
10 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 4 september 202311. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 209,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,25).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 209,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van V.M. de Waard, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 oktober 2023

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.