In deze zaak heeft eiseres, een Oegandese nationaliteit, op 13 november 2021 een tweede aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn van zes maanden, heeft eiseres op 29 mei 2022 de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Vervolgens heeft zij op 14 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank concludeert dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. De rechtbank verwijst naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, waarbij is vastgesteld dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt bij het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag.
De rechtbank bepaalt dat de Staatssecretaris alsnog binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiseres wordt in de proceskosten van € 418,50 vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.