ECLI:NL:RBDHA:2023:18274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
AWB 23 2285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf van twee minderjarige zusters met onbekende nationaliteit

De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, heeft op 21 november 2023 uitspraak gedaan in de zaak tussen twee minderjarige zusters, eiseressen, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. De eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 februari 2023, waarin hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 28 september 2023 behandeld, waarbij de eiseressen werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. M.B. Ullah, en de referent, hun broer, ook aanwezig was met een tolk.

De eiseressen, geboren in 2005 en 2008, hebben een onbekende nationaliteit en willen bij hun broer in Nederland verblijven. Hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf werd eerder afgewezen, en het bezwaar daartegen werd ook ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in zijn belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken, waaronder de afwezigheid van een verblijfsvergunning voor de eiseressen en de rol van hun moeder, die na de dood van hun vader hertrouwd is. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet onterecht heeft geoordeeld dat de belangen van de Nederlandse staat bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder wegen dan de belangen van de eiseressen.

De rechtbank heeft het beroep van de eiseressen ongegrond verklaard, en verweerder hoeft geen proceskosten te betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

DE RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 23/2285
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2],eiseressen
V-nummers: [v-nummer eiseres 1] en [v-nummer eiseres 2]
(gemachtigde: mr. M.B. Ullah), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder (gemachtigde: mr. S.J.R.R. Broek).

Procesverloop

Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 februari 2023 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Daarnaast is verschenen [naam referent], referent. Als tolk is verschenen L. Murad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Ovenvegingen

1. Eiseressen zijn geboren op respectievelijk [geboortedag eiseres 1] 2005 en [geboortedag eiseres 2] 2008 en hebben een onbekende nationaliteit. Zij beogen verblijf bij hun broer, [naam broer eiseressen]. Referent woont in Nederland en is in het bezit van een asielvergunning. Op 11 mei 2020 hebben eiseressen een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als verblijfsdoel 'verblijf als familie- of gezinslid bij referent [naam referent]'. Verweerder heeft de aanvraag van eiseressen bij het besluit van 5 maart 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Bij besluit van 18 november 2021 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Gelet op de uitspraak van de Afdeling' van 26 januari 20222 heeft verweerder vervolgens besloten om een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift. Op 16 augustus 2022 heeft een interview met [voornaam eiseres 1] en de grootouders van eiseressen plaatsgevonden. Op 20 september 2022 heeft een hoorzitting met referent plaatsgevonden.
1. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard. Verweerder heeft zowel de hechte persoonlijke banden als de familierechtelijke relatie met referent aangenomen. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRMJ in het nadeel van eiseressen uitvalt.
3. Eiseressen voeren tegen het bestreden besluit het volgende aan. Zij kunnen niet door hun moeder worden verzorgd, omdat zij na de dood van hun vader is hertrouwd en een nieuw leven is opgestart. Eiseressen, referent en de grootouders hebben consequent verklaard dat er geen contact meer is met de moeder. Dat er contact kan worden opgenomen, betekent niet dat de moeder in beeld is en dàt eiseressen door haar zouden kunnen worden verzorgd. Bovendien verkeren eiseressen en referent in bewijsnood. Eiseressen verwijzen verder naar de uitspraken van de Afdeling van 16 september 20194 en 3 juni 20205 en stellen dat verweerder niet onverkort aan zijn standpunt kan vasthouden dat zij met officiële bewijsstukken het nieuwe huwelijk van hun moeder dienen aan te tonen. Wat betreft de verklaringen van referent, grootouders en [voornaam eiseres 1] merken eiseressen op dat verweerder onredelijk veel gewicht toekent aan enkele kleine tegenstrijdigheden in de verklaringen. Verweerder heeft daarbij geen rekening gehouden met de destijds jonge leeftijd van [voornaam eiseres 1]. Volgens eiseressen moet ook worden gekeken naar de gebeurtenissen op zich. Verweerder maakt het eiseressen onnodig en onredelijk moeilijk, waardoor de doelen van de Gezinsherenigingsrichtlijn6 in gevaar komen. Verweerder diende deze omstandigheden en de culturele verschillen bij zijn belangenafweging te betrekken. Door dat niet te doen heeft verweerder in strijd met de WI 2014/ 107 gehandeld en heeft er dus geen integrale beoordeling plaatsgevonden. Hierbij wordt verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 1 april 2016.8 Verder stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat het in het belang van eiseressen is om met hun biologische moeder samen te wonen, nu zij zelf het contact met eiseressen heeft verbroken en al jaren van hen gescheiden leeft. Verweerder stelt zich ook ten onrechte op het standpunt dat referent geen rol heeft gehad bij de opvoeding en verzorging van eiseressen, waardoor niet is gebleken van een intensieve invulling van het gezinsleven. Hierbij wordt verwezen naar het arrest Kofp en Liberda.9 Tot slot had verweerder de banden met Nederland niet mogen meewegen bij de belangenafweging.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Griffierecht
4. Eiseressen hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van hun beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiseressen overgelegde formulier hebben zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt daarom definitief toegewezen.
3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6 Richtlijn 2003/86/EG.
7 Werkinstructie 2014/ I 0 Integrale geloofwaardigheidstoets; inhoudelijke beoordeling (asiel).
8 ECLl:NL:RBDHA:2014:3775.
9 Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 17 april 2012,
Kop/ en liberda tegen Oostenrijk,ECLI:CE:ECHR:2012:0l l 7JUD000159806.
Belangenafweging
5. Verweerder gaat uit van hechte persoonlijke banden en gezinsleven tussen eiseressen en referent, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Daarmee is niet meteen gezegd dat verweerder moet toestaan dat eiseressen dat gezinsleven in Nederland kunnen uitoefenen. Verweerder heeft daartoe een belangenafweging gemaakt die in het nadeel van eiseressen is uitgevallen. Verweerder moet bij zijn belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden betrekken. Dit toetst de rechtbank vol. Als alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegewogen, moet de rechtbank beoordelen of de uitkomst van
de belangenafweging getuigt van een 'fair balance' tussen enerzijds het belang van eiseressen en referent bij de uitoefening van het gezinsleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit laatste toetst de rechtbank enigszins terughoudend. Dat betekent dat verweerder een zekere ruimte heeft om hierin een keuze te maken.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit het belang van eiseressen om bij hun broer in Nederland te kunnen verblijven afgewogen tegen het belang van de Nederlandse overheid bij het voeren van een strikt toelatingsbeleid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM betrokken en deze niet ten onrechte in het nadeel van eiseressen laten uitvallen. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat eiseressen nooit een verblijfsvergunning hebben gehad. Het gaat dus om een eerste toelating, waardoor het belang van eiseressen minder zwaar weegt. Bij een eerste toelating rust op Nederland namelijk slechts onder bijzondere omstandigheden een verplichting om de vreemdeling hier verblijf toe te staan.10 Verder heeft verweerder in het nadeel van eiseressen mogen meewegen dat niet aannemelijk is gemaakt dat hun moeder buiten beeld is en dat eiseressen niet door haar verzorgd zouden kunnen worden. Niet in geschil is dat eiseressen bij hun grootouders verblijven en door hen worden verzorgd. Verweerder heeft echter niet ten onrechte opgemerkt dat daarmee niet vaststaat dat de grootouders ook de pleegouders van eiseressen zijn en dat zij ook de voogdij hebben. Verweerder heeft van belang mogen achten dat eiseressen dit op geen enkele wijze hebben onderbouwd. Verweerder heeft daarbij terecht bij zijn afweging betrokken dat de overgelegde voogdijverklaring niet kon worden beoordeeld door Bureau Documenten, waardoor niet kan worden geverifieerd dat daaruit volgt dat de moeder is hertrouwd en haar verzorgingsrecht heeft verloren. Uit de verklaringen die zijn afgelegd tijdens de gehoren en tijdens de zitting volgt immers dat er wel degelijk contact kan worden opgenomen met de moeder ter staving van haar huwelijk. Reeds om die reden is er geen sprake van bewijsnood. De bezwaren om contact met moeder te verkrijgen zien voornamelijk op de onwil om dit contact daadwerkelijk te maken. Verweerder heeft voorts terecht opgemerkt dat referent, de grootouders en [voornaam eiseres 1] tegenstrijdig hebben verklaard over het huwelijk van de moeder. Zo heeft de grootvader verklaard dat de moeder al enkele maanden getrouwd was toen eiseressen en referent bij hem zouden zijn achtergelaten. [voornaam eiseres 1] heeft echter verklaard dat referent, haar zus en zij na de achterlating bij de grootouders door de moeder zijn gebeld met de mededeling dat zij hertrouwd was. Verweerder heeft ook in het nadeel van eiseressen kunnen meewegen dat referent en eiseressen geen intensief gezinsleven hebben uitgeoefend nu zij door de grootouders worden verzorgd en dat referent geen rol heeft bij de opvoeding en verzorging.
10 Uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1285.
Tot slot heeft verweerder van belang mogen achten dat eiseressen geen sterke binding hebben met Nederland, anders dan met hun Nederland verblijvende broer.
7. Verweerder heeft op grond van de hierboven genoemde omstandigheden een belangenafweging kunnen maken waarbij verweerder een groter belang heeft kunnen hechten aan het belang van Nederland dan aan het belang van eiseressen. Verweerder heeft daarom de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseressen laten uitvallen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.