ECLI:NL:RBDHA:2023:18300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
NL23.31804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 november 2023 wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op grond van de Dublinverordening, waarbij Polen als verantwoordelijk land is aangewezen. Eiser betwist deze beslissing en voert aan dat hij bij terugkeer naar Polen geen toegang zal krijgen tot de asielprocedure, en dat er in Polen structurele tekortkomingen zijn in de rechtsstaat die zijn rechten zouden schenden.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de aanvraag niet in behandeling heeft genomen omdat Polen het verzoek om terugname heeft aanvaard. Eiser heeft echter geen overtuigend bewijs geleverd dat zijn rechten in Polen in gevaar komen. De rechtbank wijst erop dat, hoewel er zorgen zijn over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht, dit niet automatisch betekent dat eiser een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Polen geen toegang zal hebben tot de asielprocedure.

Daarnaast behandelt de rechtbank de vrees van eiser voor detentie en pushbacks in Polen. Eiser verwijst naar verschillende rapporten die deze zorgen onderbouwen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat Dublinterugkeerders systematisch in detentie worden geplaatst. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.31804
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. R.P.G van Bel).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
6 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat volgens de staatssecretaris Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Mahassen als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Toegang tot de asielprocedure
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris ten aanzien van Polen niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Polen geen toegang zal krijgen tot de asielprocedure. Eiser verwijst hiertoe naar het AIDA- rapport over Polen, en wel de update 2022, p. 37-38, de informatie van Helsinki Foundation for Human Rights (HFHR) en het document “Veelgestelde Vragen Polen – Positie Dublinterugkeerders” van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van 7 juli 2023. Eiser wijst ook op zijn eigen ervaringen. Eiser is eerder vanuit Duitsland naar Polen overgedragen, maar kreeg toen geen toegang tot de asielprocedure. Eiser heeft hiertoe schriftelijke stukken overgelegd, waaruit onder meer blijkt dat er een terugkeerprocedure is gestart en dat aan eiser een meldplicht is opgelegd.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In het AIDA-rapport update 2022 staat onder meer dat het onzeker is of Dublinterugkeerders volgens de Poolse wet altijd het recht hebben om hun eerste procedure voor internationale bescherming te heropenen. HFHR rapporteert dat Dublinterugkeerders die het recht hebben op heropening van hun procedure door grenswachters in de gesloten centra gedwongen worden om in plaats daarvan een opvolgende aanvraag in te dienen. Uit het AIDA-rapport blijkt dat een opvolgende aanvraag gewoonlijk niet-ontvankelijk wordt verklaard als er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn. In het document van VWN staat dat het niet zeker is of de vreemdeling de asielprocedure mag voortzetten als hij na negen maanden naar Polen terugkeert, en wordt ook ingegaan op de uitvoerbaarheid van een eventueel genomen uitzettingsbesluit. De rechtbank ziet in deze informatie geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van structurele tekortkomingen.
7. Over de eigen ervaringen van eiser overweegt de rechtbank als volgt. Eiser is op 22 september 2022 vanuit Duitsland naar Polen overgedragen. Op die dag zijn door de Poolse autoriteiten ook de stukken opgemaakt en aan eiser overhandigd waarin staat dat hij daar onrechtmatig heeft verbleven (gedurende zijn eerste doorreis door Polen naar Duitsland), dat er een terugkeerprocedure wordt opgestart en dat hij zich in het kader van de opgelegde meldplicht voor het eerst moet melden op 7 oktober 2023. Eiser heeft echter geen enkel bewijs overgelegd dat hij heeft geprobeerd om in Polen, nadat hij daar vanuit Duitsland naartoe was overgedragen, opnieuw een asielaanvraag in te dienen of zijn asielprocedure heeft willen heropenen en hierin is belemmerd. In het aanmeldgehoor heeft eiser verklaard dat hij na de overdracht vanuit Duitsland maar vier uur in Polen heeft verbleven en daarna naar Nederland is gereisd. Uit Eurodac blijkt niet dat eiser toen een asielaanvraag heeft ingediend. Ook blijkt niet dat eiser gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen het opstarten van de procedure tot opleggen van een terugkeerverplichting en de meldplicht. Gelet op het voorgaande blijkt uit de ervaringen van eiser niet dat hij bij terugkeer naar Polen geen toegang zal krijgen tot de asielprocedure. Verder hebben de Poolse autoriteiten in het geval van eiser het terugnameverzoek geaccepteerd, waarmee zij garanderen dat zij de (opvolgende) aanvraag van eiser zullen behandelen in overeenstemming met internationale verplichtingen, waaronder de Procedurerichtlijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Poolse rechtstaat
8. Eiser voert verder aan dat hij in Polen geen toegang zal hebben tot onafhankelijke rechtspraak en geen effectief rechtsmiddel zal hebben. Zo toetst de Poolse asielrechter de zaak enkel ex-tunc en wordt enkel bezien of de juiste wetgeving is toegepast. Dit is in strijd met EU-regelgeving, zoals het Hof van Justitie van de EU (Hof van Justitie) in de arresten Alheto2, Torubarov3 en PG4 ook heeft geoordeeld. Ook is er gebrek aan rechtsbijstand.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. Het is duidelijk dat (de onafhankelijkheid van) de rechterlijke macht in Polen in zijn geheel, en daarmee ook van de Poolse vreemdelingenrechter, onder druk staat. Dit is echter op zichzelf nog niet voldoende voor het oordeel dat in het geval van eiser niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
10. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 januari 20195 en het arrest van het Hof van Justitie in de zaak LP van 17 december 20206 volgt dat als de onafhankelijkheid en/of onpartijdigheid van de rechterlijke macht in een lidstaat (structurele of fundamentele) gebreken kent, dit op zichzelf niet voldoende is voor de conclusie dat sprake is van een dusdanige situatie dat in die lidstaat gevreesd moet worden voor een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het EU Handvest. Of dat reëele risico bestaat, moet per individueel geval worden beoordeeld. Daarvoor is relevant om te bepalen of er sprake is van individuele risicofactoren die maken dat juist het proces van deze betrokkene zal worden beïnvloed.
11. In de zaak van eiser kan in het midden blijven of de onafhankelijkheid en/of onpartijdigheid van de rechterlijke macht in Polen zodanig is dat deze structurele of fundamentele gebreken kent. Immers, zelfs als die situatie zich zou voordoen, dan is dat in deze zaak niet relevant omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hiervoor genoemde reële risico zich ten aanzien van de vreemdelingenrechtspraak in het algemeen en in zijn geval in het bijzonder zal voordoen. Eiser heeft namelijk op dat punt geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit geconcludeerd kan worden dat er (mogelijk) sprake is van individuele risicofactoren die een eventuele juridische procedure van hem in Polen zou kunnen beïnvloeden. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij geen toegang heeft tot een rechter en evenmin dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken dan wel dat zij dit niet zouden doen of dat de Poolse tuchtkamer hen nadien maatregelen hebben opgelegd.
12. Verder heeft eiser zijn stelling dat de Poolse vreemdelingenrechter enkel ex-tunc toetst en enkel beoordeelt of de juiste wetgeving is toegepast, niet met stukken onderbouwd. De arresten waar eiser op wijst zien op de situatie in Hongarije en Bulgarije. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hem in Polen ten onrechte rechtsbijstand zal worden onthouden en dat hij niet de mogelijkheid zal hebben om daarover te klagen. De beroepsgrond slaagt niet.

2.C-585/16.

3 C556/17.
4 C406/18.
6 ECLI:EU:C:2020:1033.
Detentie
13. Eiser vreest dat hij in Polen geen adequate opvang zal krijgen en/of in detentie zal worden geplaatst, waar de omstandigheden inhumaan zijn. Eiser verwijst hiertoe naar het AIDA-rapport update 2022, waaruit blijkt dat Dublinterugkeerders met regelmaat in detentie worden geplaatst. Eiser verwijst ook naar het rapport “Seeking refuge in Poland” van ECRE van april 2023 en het document “Veelgestelde Vragen Polen – Positie Dublinterugkeerders” van VWN van 7 juli 2023. Eiser vreest te meer voor detentie, omdat hij zich in Polen niet heeft gehouden aan zijn meldplicht en naar Nederland is doorgereisd.
14. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het AIDA-rapport, het rapport van ECRE en het document van VWN blijkt niet dat Dublinterugkeerders zoals eiser zonder meer en systematisch in detentie worden geplaatst. Bovendien kan eiser, indien hij in dit kader problemen ervaart, zich beklagen bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de hogere autoriteiten. Er is niet gebleken dat die mogelijkheid voor eiser niet bestaat. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hij geen adequate opvang zal krijgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Pushbacks
15. Eiser voert aan dat hij bang is om slachtoffer te worden van een pushback. Er vinden massale pushbacks plaats aan de grens van Polen. Die pushbacks worden volgens eiser gefaciliteerd, verricht en aangemoedigd door de Poolse autoriteiten, zodat er niet op vertrouwd kan worden dat deze autoriteiten hem niet zullen uitzetten. Eiser wijst in dit verband ook op de prejudiciële vragen die zijn gesteld door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch7 en op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)8, waarin de behandeling van het beroep is aangehouden.
16. De rechtbank oordeelt als volgt. Er is niet in geschil dat er in Polen pushbacks plaatsvinden. Dit is een fundamentele systeemfout in de asielprocedure. Eiser heeft echter geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat dat deze systeemfout in de asielprocedure ook relevant is voor Dublinclaimanten in Polen. In het geval van eiser hebben de Poolse autoriteiten het claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Dublinverordening. Eiser heeft dus, anders dan de vreemdelingen die aan de buitengrenzen van Polen met pushbacks te maken krijgen, door het expliciete claimakkoord toestemming van de Poolse autoriteiten om het grondgebied te betreden. Met dit expliciete claimakkoord garanderen de Poolse autoriteiten ook dat zij het asielverzoek van eiseres in behandeling zullen nemen, en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een (opvolgende) asielaanvraag. Als eiser toch problemen ervaart tijdens zijn asielprocedure, is het aan hem om hierover bij de (hogere) Poolse autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat dit voor eiser onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
17. Eiser voert aan dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Hij heeft namelijk ernstige stressklachten en depressieve en suïcidale gevoelens. Hij staat nog niet onder behandeling voor deze klachten, maar is wel doorverwezen naar de GGZ. Verder heeft eiser
7 Uitspraak van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
8 Uitspraak van 13 maart 2023, 202301571/1.
brieven van zijn zussen en ooms overgelegd, waarin zij onder meer aangeven dat eiser bronchitis heeft en dat zij (en het nichtje van eiser) aan eiser gehecht zijn.
18. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoefde te zien om artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening toe te passen. Eiser kan zijn klachten niet aantonen met medische stukken. Verder mocht de staatssecretaris de brieven van de familieleden onvoldoende vinden om een bijzondere omstandigheid aan te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
19. Voor zover eiser daarom verzoekt, ziet de rechtbank geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wachten. Anders dan in de uitspraak waarin de prejudiciële vragen zijn gesteld, is niet gebleken dat eiser zelf met pushbacks te maken heeft gehad. Ook is niet gesteld of gebleken dat eiser, na zijn overdracht in het kader van de Dublinverordening, door middel van een pushback zal worden teruggestuurd naar een derde land. Gelet op de uitspraken van de Afdeling van 16 augustus 20239 kan uitgegaan worden van de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in een situatie waarin een Dublinterugkeerder overgedragen wordt aan een verantwoordelijke lidstaat waar weliswaar pushbacks aan de buitengrenzen plaatsvinden, maar waar Dublinterugkeerders geen
risico op pushbacks lopen.
Conclusie en gevolgen
20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.

9.ECLI:NL:RVS:2023:3133;ECLI:NL:RVS:2023:3133.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 november 2023
Documentcode: [documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.