ECLI:NL:RBDHA:2023:184

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
C/09/610941 / HA ZA 21-393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van geldleningen en ongerechtvaardigde verrijking in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stamrecht B.V. en [gedaagde01], waarbij vorderingen zijn ingesteld tot betaling van verschillende geldleningen en een vordering tot ongerechtvaardigde verrijking. De eiseres, Stamrecht B.V., vorderde onder andere een bedrag van € 517.262,93 van [gedaagde01] wegens niet-nakoming van zijn verplichtingen uit geldleningen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde01] niet had voldaan aan zijn verplichtingen tot rentebetaling en dat de hoofdsom van de leningen daardoor opeisbaar was. Daarnaast vorderde [eiser02], de moeder van [gedaagde01], een bedrag van € 75.365,95 wegens een geldlening van € 50.000,- die aan [gedaagde01] was verstrekt. De rechtbank oordeelde dat deze lening niet was kwijtgescholden en dat [gedaagde01] de rente verschuldigd was.

In reconventie vorderde [gedaagde01] betaling van rente op een schenking van € 100.000,- die door [eiser02] aan hem was gedaan. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde01] recht had op een rentevergoeding van € 4.500,-, maar wees de overige vorderingen van [gedaagde01] af. De rechtbank verklaarde de vorderingen van Stamrecht B.V. en [eiser02] tot betaling van de geldleningen en ongerechtvaardigde verrijking toewijsbaar, met uitzondering van de vordering met betrekking tot geldlening 3, waarvoor [eiser02] niet-ontvankelijk werd verklaard. De proceskosten werden toegewezen aan Stamrecht B.V. c.s., terwijl de proceskosten in reconventie werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/610941 / HA ZA 21-393
Vonnis van 11 januari 2023
in de zaak van

1.DR. [eiser] STAMRECHT B.V.te [plaats01] ,

eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
advocaat: mr. R. Beele te Amstelveen
2.
[eiser02]te [plaats01] ,
eiseres in de hoofdzaak in conventie, verweerster in het incident en in reconventie,
advocaat: mr. R. Beele te Amstelveen,
tegen
[gedaagde01]te [plaats02] ,
gedaagde in de hoofdzaak in conventie, eiser in het incident en in reconventie,
advocaat: mr. J.P.H.G.W. Sars te Doetinchem.
Partijen worden hierna Stamrecht B.V., [eiser02] en de [gedaagde01] genoemd. Eisers in de hoofdzaak in conventie worden gezamenlijk Stamrecht B.V. c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- het vonnis in incident van 21 juli 2021, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat zij (relatief) bevoegd is om van het geschil kennis te nemen en de in dat vonnis genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van de [gedaagde01] , met producties G1 tot en met G19;
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser02] , met producties 14 tot en met 16;
- de conclusie houdende aanvulling (art. 21 Rv) en wijziging van eis in conventie van Stamrecht B.V. c.s., met producties 17 tot en met 25;
- de antwoordakte tevens akte overlegging producties van de [gedaagde01] , met producties G17 tot en met G23 (later gecorrigeerd in producties G20 tot en met G26);
- het tussenvonnis van 20 april 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie houdende aanvulling c.q. wijziging van eis in conventie van Stamrecht B.V. c.s., met producties 26 tot en met 32;
- de akte overlegging nadere producties t.b.v. de mondelinge behandeling van de [gedaagde01] , met producties 20 en 21 (later gecorrigeerd in producties G27 en G28);
- de akte houdende overlegging producties terzake conservatoir beslag in Portugal van Stamrecht B.V. c.s., met producties 33 tot en met 36;
- stukken met betrekking tot de kosten betreffende conservatoir beslag in Portugal, door Stamrecht B.V. c.s. overgelegd tijdens de mondelinge behandeling van 16 augustus 2022;
- de akte houdende voorwaardelijke wijziging van eis in conventie (onderdeel B sub I.) van Stamrecht B.V. c.s.;
- een afschrift en later de originele beslagstukken van het op 30 september 2022 gelegde conservatoir beslag onroerende zaken van Stamrecht B.V. c.s.;
- de antwoordakte voorwaardelijke eiswijziging van de [gedaagde01] ;
- de conclusie strekkende tot wijziging c.q. aanvulling van eis in reconventie van de [gedaagde01] ;
- de brief van Stamrecht B.V. c.s. van 13 oktober 2022, waarbij is verzocht de inhoud van de laatste conclusie van de [gedaagde01] buiten beschouwing te laten.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2022 en is voortgezet op 3 oktober 2022. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden en deze aantekeningen zijn in het griffiedossier gevoegd.
1.3.
Tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank toegestaan dat de [gedaagde01] nog een akte mocht nemen in reactie op de reeds voor de voortgezette mondelinge behandeling toegestuurde akte houdende voorwaardelijke wijziging van eis in conventie van Stamrecht B.V. c.s. en heeft bepaald dat daarna vonnis zou worden gewezen. Op de rol van 19 oktober 2022 heeft de [gedaagde01] een antwoordakte genomen, en daarnaast een aparte conclusie strekkende tot wijziging c.q. aanvulling van eis in reconventie. Bij brief van 13 oktober 2022 is namens Stamrecht B.V. c.s. bezwaar gemaakt tegen deze conclusie. De rechtbank is van oordeel dat het indienen van de genoemde conclusie na de mondelinge behandeling in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De [gedaagde01] had deze aanvulling/wijziging van eis tijdens de (voorgezette) mondelinge behandeling kunnen en moeten doen, opdat deze daar besproken had kunnen worden en Stamrecht B.V. c.s. daarop hadden kunnen reageren. De inhoud van deze conclusie wordt daarom door de rechtbank buiten beschouwing gelaten.
1.4.
In de antwoordakte voorwaardelijke eiswijziging heeft de [gedaagde01] bezwaar gemaakt tegen de akte voorwaardelijke eiswijziging van Stamrecht B.V. c.s. Artikel 130 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen eisers bevoegd zijn de eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen. De rechtbank oordeelt dat de (voorwaardelijke) eiswijziging ingediend voorafgaand aan de voortzetting van de mondelinge behandeling is toegestaan en niet in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor. De [gedaagde01] is in de gelegenheid gesteld om bij akte op deze eiswijziging te reageren na de voortzetting van de mondelinge behandeling op 3 oktober 2022, namelijk op de rol van 19 oktober 2022. De rechtbank is van oordeel dat de eiswijziging – gelet op de gelegenheid voor de [gedaagde01] om een nadere akte te nemen – niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank zal het vonnis wijzen met inachtneming van deze eiswijziging.
1.5.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser02] is de moeder van de [gedaagde01] . [eiser02] is na een echtscheiding hertrouwt met de heer dr. [naam 1] . De (wettelijke) erfgenamen van [eiser02] na haar overlijden zijn twee kinderen uit haar eerste huwelijk, namelijk de [gedaagde01] en zijn zus, drie kinderen van dr. [naam 1] uit zijn vorige huwelijk en twee kinderen uit een buitenechtelijke relatie van dr. [naam 1] .
2.2.
Op 13 december 1985 is Stamrecht B.V. opgericht.
2.3.
Dr. [naam 1] is op 7 februari 2011 overleden.
2.4.
Sinds 10 augustus 2012 is [eiser02] aandeelhouder en bestuurder van Stamrecht B.V. en alleen en zelfstandig bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen.
2.5.
De [gedaagde01] is vanaf 17 oktober 2018 eveneens bestuurder van Stamrecht B.V. en alleen en zelfstandig bevoegd om Stamrecht B.V. te vertegenwoordigen. Ook heeft de [gedaagde01] vanaf die datum een prioriteitsaandeel in de vennootschap verworven.
2.6.
Op 30 januari 2014 hebben [eiser02] en de [gedaagde01] een geldleningsovereenkomst gesloten (hierna: geldlening 1). In deze overeenkomst staat voor zover van belang het volgende:

Overeenkomst lening
Ondergetekenden:
[eiser02] (….), hierna te noemen ‘geldgever’ en [gedaagde01] en (…), hierna gezamenlijk te noemen ‘geldlener’.
In aanmerking nemende
-
dat ondergetekenden op strikt zakelijke basis een overeenkomst van geldlening wensen te sluiten;
-
dat geldlener heeft verworven en gaat verwerven voor 80% de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [naam 2] en kadastraal bekend als [adres01] gemeente [plaats02] , sectie (…),
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1.
Ter financiering van de verbouwing en inrichting van voornoemde onroerende zaak heeft geldlener van geldgever een bedrag geleend groot € 50.000 zegge vijftig duizend euro.
2.
De eerste betaling van 15.000 euro zal direct na ondertekening van dit contract worden overgemaakt op een door de geldlener aan te geven bankrekening. De volgende bedragen op aanvraag van de geldlener.
3.
Over de hoofdsom is geldlener aan geldgever een jaarlijkse rente verschuldigd ter grootte van 4 (vier) procent. De maandelijkse rente bedraagt één twaalfde deel van de jaarlijkse rente en zal achteraf worden betaald. De rente is vast voor een periode van twintig jaar. Indien en voor zover om welke reden dan ook de rente niet wordt betaald, wordt zij gevoegd bij de hoofdsom en is geldlener daarover rente verschuldigd gelijk aan die welke geldt voor de hoofdsom.
4.
gedurende de eerste vijf jaar zal er geen aflossing plaats vinden en zal alleen de rente betaald worden. Na vijf jaar zal dit herzien worden en kan de geldgever een aflossing van het kapitaal vragen volgens een nader overeen te komen annuïteitenschema.
5.
De rente gaat in op het moment dat het volle bedrag is opgenomen maar ten laatste op 1 januari 2015 over het tot op dat moment opgenomen bedrag
6.
Het verschuldigde zal iedere maand per de eerste van de maand volgend op die waarin de lening volledig werd opgenomen maar ten laatste op 1 januari 2015 worden betaald via een automatische betaling.
7.
Partijen kunnen overeenkomen de looptijd van de lening te verlengen. Bij verlenging wordt de rente opnieuw vastgesteld.
8.
Alle betalingen uit hoofde van deze overeenkomst dienen plaats te vinden op de door geldgever aan te geven bankrekening.
9.
De hoofdsom zal door geldgever onmiddellijk en zonder ingebrekestelling kunnen worden opgeëist:
-
indien de geldlener na aanmaning nalatig blijft in het betalen van en termijn;
-
indien het faillissement van geldlener wordt aangevraagd:
-
indien geldlener in surséance van betaling geraakt of beslag wordt gelegd op aan geldlener toebehorende zaken.
10.
Geldlener is ten alle tijden bevoegd de schuld vervroegd af te lossen. zonder een boeterente te zijn verschuldigd
2.7.
De [gedaagde01] is vanaf 21 oktober 2016 gemachtigd op de bankrekeningen van Stamrecht B.V. en op de privérekeningen van [eiser02] , waaronder haar privérekening bij de ABN AMRO bank met nummer [nummer01] . Deze machtiging is feitelijk op 6 maart [
de rechtbank begrijpt: 2017] geëffectueerd.
2.8.
Op 29 december 2017 heeft [eiser02] aan de [gedaagde01] de volgende zaken in eigendom overgedragen:
het buitengoed, genaamd “ [naam 2] ” gelegen te [plaats03] , gemeente [plaats02] , bestaande uit een huis en tot woning omgebouwde schuur alsmede bouw- en weiland en verder toebehoren, plaatselijk bekend [adres02] en [adres01] te [postcode01] [plaats02] , kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , [sectieletter] [sectienummer 1] (hierna ook: [naam 2] );
een gedeelte van een beek gelegen aan de [adres03] ongenummerd te [plaats03] , gemeente [plaats02] , kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , [sectieletter] [sectienummer 2] .
Voor de koopsom van € 600.000,- heeft Stamrecht B.V. aan de [gedaagde01] een geldlening verstrekt (hierna: geldlening 2). Tot zekerheid van de nakoming van de betalingsverplichtingen heeft de [gedaagde01] als hypotheekgever aan [eiser02] , als hypotheekhouder, het recht van eerste hypotheek verleend. Dit is vastgelegd in een hypotheekakte van 29 december 2017 voor een hypotheekbedrag van € 614.690,-. Het oorspronkelijke hypotheekbedrag is verminderd tot € 514.690,- bij hypotheekakte van 27 september 2019.
2.9.
Op 15 januari 2018 heeft de [gedaagde01] een geldlening ontvangen van € 315.000,- voor de financiering van de koop van het pand [adres] [plaats 2] , Portugal (hierna: geldlening 3). De bijbehorende overeenkomst is op 16 februari 2021 opgesteld en vervangen door een gewijzigde leningsovereenkomst van 16 maart 2021. In deze gewijzigde overeenkomst staat voor zover van belang het volgende:

Onderhandse geldlening [adres] , Portugal ter vervanging van eerder ondertekende overeenkomst d.d. 12 februari 2021
Tussen:
1.
[gedaagde01] (…) hierna te noemen: ‘deSchuldenaar’,
2.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: Dr. [naam 1] Stamrecht B.V.(…) hierna te noemen: ‘deSchuldeiser’, alhier vertegenwoordigd door de zelfstandig bevoegde bestuurder, genoemde hierboven onder 1. [gedaagde01] .
(…)
Hoofdstuk 2 Leningsovereenkomst
2.1
Overeenkomst en bedrag van de lening
De schuldenaar en de schuldeiser sluiten hierbij een leningsovereenkomst voor een bedrag van 315.000 Euro (driehonderdvijftien duizend euro).
De schuldenaar heeft dit bedrag op 15 januari 2018 als lening van de schuldeiser ontvangen.
Dit bedrag is de schuldenaar al schuldig aan de schuldeiser. De schuld van de schuldenaar aan de schuldeiser is ontstaan door de aankoop van een pand in, aan de [adres] [plaats 2] , Portugal (hierna te noemen: “het Pand”) door de schuldeiser.
2.2.
Doel van de lening
De schuldenaar is verplicht om de lening te gebruiken voor de aankoop van het pand.
2.3
Terugbetaling van de lening
Looptijd lening
De looptijd van de lening is bepaald op vijf jaren en aldus moet deze lening uiterlijk op 15 januari 2023 helemaal zijn afgelost, of zo veel eerder als de verkoop van het Pand zal zijn voltrokken. Alle verplichtingen van de schuldenaar uit deze overeenkomst zijn op die datum direct opeisbaar.
Vrijwillige tussentijdse aflossing
De schuldenaar mag zonder boete en zonder dit vooraf aan de schuldeiser te melden de lening of een deel daarvan op elk door hem gewenst moment eerder aflossen. Bij tussentijdse aflossing wordt aan het einde van het kalenderjaar waarin de aflossing plaatsvindt de maandelijkse termijnbetaling herrekend.
2.4
Rente
De schuldenaar moet over de lening een rente betalen. Deze rente wordt vijf-jaarlijks vastgesteld op basis van de alsdan geldende fiscale richtlijnen. Voor de periode 2018 tot en met 2023 wordt deze rente vastgesteld op 1,5% (anderhalf procent)) per jaar. De rente wordt voldaan bij aflossing van de lening, uiterlijk op 15 januari 2023.
2.5
Betalingen
De schuldenaar betaalt de schuldeiser op een rekeningnummer van de schuldeiser bij een bank in Nederland. De datum van betaling is de datum dat het geld op de rekening van de schuldeiser is bijgeschreven. De schuldeiser stelt de schuldenaar tijdig op de hoogte van de voor de betaling relevante gegevens. Op verzoek van de schuldeiser kan de schuldenaar ook op andere wijze betalen of op een rekeningnummer bij een bank die niet in Nederland is gevestigd. De schuldeiser draagt dan de gevolgen van eventuele vertraging en/of de kosten hiervan.
2.6
Situaties waarin de lening vervroegd kan worden opgeëist
In de volgende situaties kan de schuldeiser de hele lening zonder voorafgaande aankondiging of ingebrekestelling opeisen:
Situaties afhankelijk van de schuldenaar:
-
De schuldenaar komt de verplichtingen op grond van deze akte niet na.
-
De schuldenaar overlijdt.
-
Bij verkoop van het Pand
(…)
2.10.
De hypotheekakte van 29 december 2017 behorend bij geldlening 2 is met terugwerkende kracht in april 2019 ingeschreven.
2.11.
Op 25 januari 2021 heeft [eiser02] de machtigingen van de [gedaagde01] ingetrokken voor de bankrekeningen van Stamrecht B.V. en van haar privérekeningen.
2.12.
Nadat de [gedaagde01] in 2017 het eigendom van de hiervoor in 2.8 onder A. genoemde zaken heeft verkregen heeft hij in februari 2021 twee overeenkomsten van geldlening op schrift gesteld of laten stellen en namens Stamrecht B.V. en zichzelf ondertekend. Deze overeenkomsten zijn vervangen door op 16 maart 2021 ondertekende exemplaren, waarbij de [gedaagde01] wederom namens Stamrecht B.V. en zichzelf heeft ondertekend. Deze overeenkomsten worden hierna geldlening 2.A en geldlening 2.B genoemd. Voor zover van belang staat in de overeenkomst voor geldlening 2.A het volgende:

Onderhandse geldlening [adres01] , ter vervanging van de eerder per 12 februari ondertekende overeenkomst
[Pagina 1 met de partij-aanduiding ontbreekt, opmerking rechtbank]
HOOFDSTUK 2. LENINGSOVEREENKOMST
2.1
Overeenkomst en bedrag van de lening
De schuldenaar en de schuldeiser sluiten hierbij een leningsovereenkomst voor een bedrag van 369.587,63 euro.
De schuldenaar heeft dit bedrag op 29 december 2017 als lening van de schuldeiser ontvangen. De schuldenaar erkent dit bedrag ad 369.587,63 euro vanaf dat moment schuldig te zijn aan de schuldeiser.
De schuld van de schuldenaar aan de schuldeiser is ontstaan door de aankoop van het pand, gelegen te [plaats03] , gemeente [plaats02] , [adres01] , [postcode01] [plaats02] .
2.2
Doel van de lening
De schuldenaar is verplicht om de lening te gebruiken voor de aankoop van genoemd pand in [plaats02] .
2.3
Terugbetaling van de lening
Looptijd lening
De lening heeft een duurtijd van 30 jaar en is aflossingsvrij.
Vrijwillige tussentijdse aflossing
De schuldenaar mag zonder boete en zonder dit vooraf aan de schuldeiser te melden de lening of een deel daarvan op elk door hem gewenst moment eerder aflossen.
2.4
Rente
De schuldenaar moet over de lening een rente betalen. Deze rente wordt vijf-jaarlijks vastgesteld op basis van de alsdan geldende fiscale richtlijnen. Voor de periode 2017 tot en met 2022 werd deze rente vastgesteld op 1 % (één procent) per jaar. De rente wordt maandelijks betaald.
2.5
Betalingen
De schuldenaar betaalt de schuldeiser op een rekeningnummer van de schuldeiser bij een bank in Nederland. De datum van betaling is de datum dat het geld op de rekening van de schuldeiser is bijgeschreven. De schuldeiser stelt de schuldenaar tijdig op de hoogte van de voor de betaling relevante gegevens. Op verzoek van de schuldeiser kan de schuldenaar ook op andere wijze betalen of op een rekeningnummer bij een bank die niet in Nederland is gevestigd. De schuldeiser draagt dan de gevolgen van eventuele vertraging en/of kosten hiervan.
2.7
Situaties waarin de lening vervroegd kan worden opgeëist
In de navolgende situaties kan de schuldeiser de hele lening zonder voorafgaande aankondiging of ingebrekestelling opeisen:
Situaties afhankelijk van de schuldenaar
-
De schuldenaar komt de verplichtingen op grond van deze akte niet na.
-
Uit een mededeling of gedraging van de schuldenaar moet de schuldeiser afleiden dat de schuldenaar zijn verplichtingen op grond van deze akte niet na zal komen.
(…)
Aldus overeengekomen en in tweevoud opgemaakt en ondertekend te [plaats02] op 16 maart 2021
[handtekening, toevoeging rechtbank] [handtekening, toevoeging rechtbank]
1.
De heer [gedaagde01] 2. Dr. [naam 1] Stamrecht B.V.
[gedaagde01] in diens functie van
alleen zelfstandig bevoegd bestuurder
2.13.
Voor zover van belang staat in de overeenkomst voor geldlening 2.B het volgende:

Onderhandse geldlening [adres02] , ter vervanging van eerder ondertekende overeenkomst d.d. 12 februari 2021
Tussen:
1.
[gedaagde01] (…), hierna te noemen ‘de Schuldenaar’.
2.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dr. [naam 1] Stamrecht B.V.(…), hierna te noemen:‘de Schuldeiser’, alhier vertegenwoordigd door de zelfstandig bevoegde bestuurder, genoemde hierboven onder 1. [gedaagde01] .
(…)
HOOFDSTUK 2. LENINGSOVEREENKOMST
2.1
Overeenkomst en bedrag van de lening
De schuldenaar en de schuldeiser sluiten hierbij een leningsovereenkomst voor een bedrag van 230.412,37 euro.
De schuldenaar heeft dit bedrag op 29 december 2017 als lening van de schuldeiser ontvangen. De schuldenaar erkent dit bedrag ad 230.412,37 euro vanaf dat moment schuldig te zijn aan de schuldeiser.
De schuld van de schuldenaar aan de schuldeiser is ontstaan door de aankoop van het Buitengoed, genaamd [naam 2] , gelegen te [plaats03] , gemeente [plaats02] , [adres02] , [postcode01] [plaats02] .
2.2
Doel van de lening
De schuldenaar is verplicht om de lening te gebruiken voor de aankoop van genoemd pand in [plaats02] .
2.3
Terugbetaling van de lening
Looptijd lening
De lening wordt in dertig jaar afgelost. Indien er geen (rente)betaling plaatsvindt, dan wordt deze rentebetaling opgenomen in een rekening-courant verhouding waarover apart rente wordt berekend.
De lening wordt volledig opeisbaar bij verkoop van genoemd pand, of zodra de bestemming van genoemd pand wordt gewijzigd van investering tot privé woning van schuldenaar samen met [adres01] .
Vrijwillige tussentijdse aflossing
De schuldenaar mag zonder boete en zonder dit vooraf aan de schuldeiser te melden de lening of een deel daarvan op elk door hem gewenst moment eerder aflossen. Bij tussentijdse aflossing wordt aan het einde van het kalenderjaar waarin de aflossing plaatsvindt de maandelijkse termijnbetaling herrekend.
2.4
Rente
De schuldenaar moet over de lening een rente betalen. Deze rente wordt vijf-jaarlijks vastgesteld op basis van de alsdan geldende fiscale richtlijnen. Voor de periode 2017 tot en met 2023 werd deze rente vastgesteld op 1,5 % (anderhalf procent) per jaar. De rente wordt maandelijks betaald.
2.5
Betalingen
De schuldenaar betaalt de schuldeiser op een rekeningnummer van de schuldeiser bij een bank in Nederland. De datum van betaling is de datum dat het geld op de rekening van de schuldeiser is bijgeschreven. De schuldeiser stelt de schuldenaar tijdig op de hoogte van de voor de betaling relevante gegevens. Op verzoek van de schuldeiser kan de schuldenaar ook op andere wijze betalen of op een rekeningnummer bij een bank die niet in Nederland is gevestigd. De schuldeiser draagt dan de gevolgen van eventuele vertraging en/of de kosten hiervan.
2.7
Situaties waarin de lening vervroegd kan worden opgeëist
In de volgende situaties kan de schuldeiser de hele lening zonder voorafgaande aankondiging of ingebrekestelling opeisen:
Situaties afhankelijk van de schuldenaar:
-
De schuldenaar komt de verplichtingen op grond van deze akte niet na.
-
Uit een mededeling of gedraging van de schuldenaar moet de schuldeiser afleiden dat de schuldenaar zijn verplichtingen op grond van deze akte niet na zal komen.
(…).
2.14.
Bij brief van 17 maart 2021 is de [gedaagde01] namens [eiser02] gesommeerd tot betaling van geldlening 3 en om een eerste recht van hypotheek te verlenen ten gunste van [eiser02] voor het pand te Portugal.
2.15.
Namens Stamrecht B.V. is in maart 2021 conservatoir beslag gelegd op vermogensbestanddelen van de [gedaagde01] , waaronder conservatoir beslag op de onroerende zaak [naam 2] (geldlening 2).
2.16.
Bij brief van 2 juni 2022 heeft [eiser02] aan de [gedaagde01] een sommatiebrief gestuurd, waarin zij onmiddellijke en volledige terugbetaling verzoekt van de geldlening van € 50.000,- met datum 30 januari 2014 (geldlening 1) en een aanvullend bedrag van € 5.603,81, vermeerderd met rente.
2.17.
Op de sommaties heeft de [gedaagde01] afwijzend gereageerd en de vorderingen wat betreft aard en omvang betwist.
2.18.
Namens [eiser02] is in juli 2022 conservatoir beslag gelegd op de onroerende zaak te Portugal (geldlening 3).
2.19.
Namens Stamrecht B.V. c.s. is in september 2022 conservatoir beslag gelegd op onder meer [naam 2] .

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Stamrecht B.V. c.s. vorderen – samengevat en na (voorwaardelijke) eiswijzigingen – bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
A. ten aanzien van Stamrecht B.V. te oordelen dat de [gedaagde01] :
I. een bedrag van € 517.263,93 moet betalen, te vermeerderen met wettelijke rente;
II. de kosten voor het leggen van de conservatoire beslagen moet betalen. De verschotten en het salaris van de advocaat bedragen € 3.214,-, de kosten van de deurwaarder € 788,07 en nog te verhogen met diverse p.m. posten.
ten aanzien van [eiser02] te oordelen dat de [gedaagde01] :
I. een bedrag van € 826.680,90 moet betalen, te vermeerderen met wettelijke rente;
en voorwaardelijk indien de rechtbank onderdeel B sub I. niet aan [eiser02] toewijst: dat de [gedaagde01] zal worden veroordeeld om een bedrag van € 315.000,- te vermeerderen met € 23.276,76 aan rente tot en met eind september 2022 aan Stamrecht B.V. te betalen, waarbij [eiser02] haar vordering voor het resterende bedrag van € 488.403,23 in stand laat;
II. indien de [gedaagde01] niet binnen vier weken na betekening van het vonnis heeft voldaan aan de voorgenoemde betaling te oordelen dat:
a. de [gedaagde01] een document zendt waaruit blijk dat hij als enige beschikkingsbevoegd is om het hypotheekrecht te verlenen op de onroerende zaak met adres [adres] [plaats 2] , Portugal;
b. de [gedaagde01] een ondubbelzinnige opdracht verstrekt aan mr. M.J. Meijer Notarissen N.V., Keizersgracht 695-699, 1017 DW Amsterdam om de notariële akte tot vestiging van het hiervoor genoemde hypotheekrecht op te stellen en deze akte in te schrijven in de openbare registers;
een en andere op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag tot aan de dag van voldoening met een maximum van € 400.000,-;
III. een bedrag moet betalen van € 75.365,95 te verhogen met contractuele rente daarover vanaf 11 juni 2022.
te oordelen dat de [gedaagde01] de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente en de proceskosten moet betalen.
3.2.
Stamrecht B.V. c.s. voeren hiervoor het volgende aan. Aan de [gedaagde01] zijn door Stamrecht B.V. c.s. geldleningen verstrekt die zijn vastgelegd in verschillende overeenkomsten van geldlening. De [gedaagde01] heeft niet voldaan aan zijn verplichting tot betaling van rente en aflossing. Op grond van de overeenkomsten van geldlening is de hoofdsom in die situatie ineens opeisbaar en is de [gedaagde01] gehouden niet-betaalde annuïteiten of rente en boeterente te betalen. Voorts stelt [eiser02] dat de [gedaagde01] ten behoeve van zichzelf uitgaven heeft gedaan vanaf haar bankrekening bij de ABN AMRO Bank met rekeningnummer [nummer01] , tot een totaalbedrag van € 255.479,70. De [gedaagde01] is volgens [eiser02] voor dit bedrag ongerechtvaardigd verrijkt.
3.3.
De [gedaagde01] concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid, althans tot afwijzing van de vorderingen en subsidiair tot het afwijzen van de uitvoerbaarheid bij voorraad en om enige veroordeling ten laste van hem uitsluitend betrekking te laten hebben op betaling van bedragen verschuldigd vanaf 1 januari 2022. De [gedaagde01] betwist dat Stamrecht B.V. een mandaat heeft om deze procedure te voeren. Ook hebben de overeenkomsten van geldlening met de vennootschap (geldlening 2) niet kunnen leiden tot een opeisbare vordering. De achtergrond hiervan was “
estate planning”; het vermogen van [eiser02] is in Stamrecht B.V. ondergebracht en binnen Stamrecht B.V. is een constructie bedacht die moet voorkomen dat andere erfgenamen dat de [gedaagde01] en zijn zus aanspraak kunnen maken op het vermogen van [eiser02] . Met betrekking tot de door [eiser02] gevorderde geldlening 3 ontkent de [gedaagde01] dat zij contractspartij is bij de overeenkomst en dat eveneens geen sprake is van een opeisbare vordering. De [gedaagde01] betwist dat hij voor een bedrag van € 255.479,70 ongerechtvaardigd is verrijkt. Hij heeft aangevoerd dat alle door hem gedane betalingen vanaf de privérekening van [eiser02] tot een totaalbedrag van € 255.479,70 zijn gedaan in overleg met [eiser02] . Voorts zijn niet alle bedragen aan hem ten goede gekomen; sommige uitgaven zijn door of ten behoeve van [eiser02] gedaan, sommige uitgaven ten behoeve van de kinderen van de [gedaagde01] en sommige uitgaven voor vakantie voor de familie.
in reconventie
3.4.
De [gedaagde01] vordert kort samengevat om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
[eiser02] te veroordelen tot betaling van achterstallige interesten tot een bedrag van € 18.000,- op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag met een maximum van € 40.000,-;
[eiser02] te verplichten tot nakoming van haar verplichting tot het storten van agio, ten bedrage van € 1.001.998,80 + p.m. op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag met een maximum van € 400.000,-;
voor recht te verklaren dat [eiser02] niet bevoegd was deze procedure te starten en beslagen te leggen en zij jegens de [gedaagde01] aansprakelijk is voor alle daaruit voortvloeiende schade, nader op te maken bij staat;
met veroordeling van Stamrecht B.V. c.s. in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.5.
De [gedaagde01] stelt zicht daarbij op het standpunt dat [eiser02] hem € 100.000,- heeft geschonken; dat bedrag schuldig is gebleven en vervolgens niet aan haar rentebetalingsverplichting aan de [gedaagde01] heeft voldaan. Ook moet [eiser02] voldoen aan haar verplichting agio te storten zoals nader bepaald in de akte van inbreng (productie G16). Ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht voert de [gedaagde01] aan dat [eiser02] niet bevoegd is om namens Stamrecht B.V. de onderhavige vorderingen tegen hem in te stellen. Aldus handelt [eiser02] onrechtmatig jegens de [gedaagde01] en is aansprakelijk voor de schade die hij daardoor lijdt.
3.6.
Stamrecht B.V. c.s. concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de [gedaagde01] , althans tot afwijzing van de vorderingen in reconventie. Voor (een deel van) de gestelde rentebetalingsverplichting ontbreekt iedere grondslag. Evenmin is sprake van de door de [gedaagde01] gestelde verplichting tot het doen van een agiostorting. [eiser02] is bevoegd om namens Stamrecht B.V. in onderhavige procedure op te treden en beslagen te laten leggen.
in conventie en in reconventie
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Vordering A. I.
4.1.
Stamrecht B.V. vordert na eiswijziging een bedrag van € 517.263,93, namelijk het bedrag van € 600.000,- zoals genoemd in de geldleningsovereenkomsten van geldlening 2 vermeerderd tot een bedrag van € 614.690,- voor de notariële kosten en de overdrachtsbelasting en vermeerderd met rente over € 14.690,- vanaf 1 januari 2018. Het bedrag van € 621.763,93 (rente berekend tot en met 1 april 2021) hebben Stamrecht B.V. c.s. vervolgens verminderd met een schenkingsbedrag van € 100.000,- en de rente die is verschuldigd over het bedrag van de schenking, te weten € 4.500,-. Stamrecht B.V. c.s. baseren deze vordering op de geldleningsovereenkomst 2.A (r.o. 2.12) en 2.B (r.o. 2.13) en de hypotheekakte van 29 december 2017.
4.2.
De [gedaagde01] voert aan dat de vennootschap geen mandaat heeft om deze procedure aanhangig te maken. Er is binnen het bestuur van Stamrecht B.V. geen rechtsgeldig besluit genomen om de procedure te starten. Zonder rechtsgeldig bestuursbesluit moet er volgens de [gedaagde01] van uit worden gegaan dat Stamrecht B.V. in deze procedure niet rechtsgeldig is vertegenwoordigd en dus niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daarnaast voert hij aan dat het voeren van deze procedure in strijd komt met de redelijkheid en billijkheid die mevrouw en de [gedaagde01] als bestuurders van Stamrecht B.V. tegenover elkaar in acht moeten nemen.
4.3.
Ingevolge artikel 2:240 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vertegenwoordigt het bestuur de vennootschap en komt die vertegenwoordigings-bevoegdheid mede aan iedere bestuurder toe, tenzij de statuten bepalen dat die bevoegdheid behalve aan het bestuur slechts toekomt aan één of meer bestuurders. Met Stamrecht c.s. oordeelt de rechtbank dat [eiser02] op basis van de statuten van de Stamrecht B.V. zelfstandig op kan treden in deze procedure. Artikel 14 lid 1 van de statuten bepaalt namelijk dat:

Artikel 14
Vertegenwoordiging
1.
Het Bestuur vertegenwoordigt de Vennootschap.
De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt mede toe aan:
a.
elke bestuurder met de titel van algemeen bestuurder handelende afzonderlijk;
b.
twee gezamenlijk handelende bestuurders;(…)
Uit het overgelegde uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [eiser02] algemeen bestuurder is en alleen/zelfstandig bevoegd is om Stamrecht B.V. te vertegenwoordigen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Stamrecht B.V. ontvankelijk is in haar vorderingen. De vraag of Stamrecht B.V. rechtsgeldig is vertegenwoordigd in deze procedure staat los van de vraag of binnen Stamrecht B.V. op rechtsgeldige wijze een (bestuurs)besluit is genomen tot het starten van deze procedure. Laatstgenoemde vraag ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor.
4.4.
De [gedaagde01] heeft nog aangevoerd dat de regels van proceseconomie zich ertegen verzetten dat [eiser02] als de ene bestuurder van de vennootschap een vordering instelt tegen hem als andere bestuurder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de [gedaagde01] onvoldoende onderbouwd waar hij deze stellingname op baseert. Bovendien betreft deze zaak geen geschil tussen twee bestuurders, maar treedt Stamrecht B.V. op als schuldeiser en is de [gedaagde01] niet gedagvaard in zijn hoedanigheid als bestuurder van Stamrecht B.V., maar als schuldenaar.
4.5.
Voorts heeft de [gedaagde01] aangevoerd dat sprake is van misbruik van procesrecht, althans is het voeren van de procedure volgens hem in strijd met de redelijkheid en billijkheid die partijen ten opzichte van elkaar in acht moeten nemen. De Hoge Raad heeft overwogen dat sprake kan zijn van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of zijn stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de [gedaagde01] geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan misbruik van procesrecht kan worden aangenomen.
4.6.
De [gedaagde01] heeft zich tijdens de mondelinge behandeling nog op het standpunt gesteld dat partijen de bedoeling hebben gehad dat de lening uiteindelijk zou worden kwijtgescholden. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij, aangezien Stamrecht B.V. dit heeft betwist, de stelling niet is onderbouwd en in de processtukken geen aanknopingspunt is te vinden voor deze bedoeling.
4.7.
Op grond van de hiervoor in 2.12 en 2.13 geciteerde overeenkomsten van geldlening blijkt dat de [gedaagde01] bij beide geldleningen rente is verschuldigd en dat deze rente maandelijks moet worden betaald. Stamrecht B.V. heeft gesteld dat de [gedaagde01] geen rente heeft betaald en deze stelling is door de [gedaagde01] niet betwist. Daarmee staat vast dat de [gedaagde01] niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot rentebetaling. De [gedaagde01] heeft nog aangevoerd dat Stamrecht B.V. kan besluiten tot het in rekening courant boeken van een vordering op de [gedaagde01] en dat hij dit – als zelfstandig bevoegd bestuurder van Stamrecht – zou hebben gedaan. Hij heeft deze stelling echter niet onderbouwd met stukken waaruit dat blijkt, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan. De argumentatie van de [gedaagde01] dat de rente voor de geldlening voor [adres01] verrekend zou worden met de rente die hij van [eiser02] zou krijgen op een (schuldig gebleven) schenking van € 100.000 gaat niet op. Zoals hierna in 4.26 tot en met 4.28 zal blijken is deze schenking in 2019 verrekend met het openstaande leningsbedrag voor geldlening 2, waardoor [eiser02] geen rente meer verschuldigd is en deze rente dus ook niet kan worden verrekend met de verschuldigde rente voor de geldlening voor [adres01] .
4.8.
Op grond van artikel 2.7 van beide overeenkomsten van geldlening kan Stamrecht B.V. de hele lening opeisen indien de [gedaagde01] een verplichting op grond van de overeenkomst niet nakomt. Dat betekent dat de [gedaagde01] het resterende bedrag van beide leningen en de verschuldigde rente aan Stamrecht B.V. moet terugbetalen.
4.9.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 517.263,93 toewijzen. Stamrecht B.V. c.s. heeft deze vordering met stukken onderbouwd en dit bedrag is door de [gedaagde01] niet betwist. De gevorderde rente op grond van artikel 6:119 BW zal worden toegewezen zoals in het dictum bepaald.
Vordering B. I.
4.10.
[eiser02] vordert een bedrag van € 826.680,90, te vermeerderen met rente. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • € 315.000,- voor geldlening 3; voor zover de rechtbank oordeelt dat niet [eiser02] de overeenkomst van geldlening heeft gesloten, dan vordert Stamrecht B.V. c.s. namens de vennootschap dit bedrag;
  • € 221.978,15 voor kosten verbouwing en inrichting;
  • € 15.332,91 aan rente vanaf 1 januari 2018 tot en met 1 april 2021;
  • € 15.820,73 aan rente vanaf 1 januari 2018 tot en met 1 april 2021;
  • € 3.069,41 aan niet betaalde boeterente;
  • € 255.479,70 aan uitgaven vanaf de bankrekening van [eiser02] door de [gedaagde01] .
4.11.
Met betrekking tot geldlening 3 heeft [eiser02] aangevoerd dat zij een geldlening van € 315.000,- aan de [gedaagde01] heeft verstrekt. Terugbetaling heeft niet plaatsgevonden. De [gedaagde01] heeft bevestigd dat deze gelden aan hem zijn verstrekt, maar dat niet [eiser02] partij was bij de overeenkomst van geldlening, maar de vennootschap. Ook gaat het om een niet opeisbare vordering. De betalingsmodaliteit zoals door [eiser02] gesteld is niet overeengekomen.
4.12.
De rechtbank constateert dat in de overeenkomst van geldlening 3 (zoals die hiervoor onder 2.9 is geciteerd) Stamrecht B.V. als schuldeiser is aangemerkt. Uit de bankafschriften ingebracht door Stamrecht B.V. c.s. blijkt dat op 18 januari 2021 een bedrag van € 305.000,- van bankrekening [nummer01] is overgeschreven naar een rekeningnummer op naam van “Advocado David Jorge Mestre Leonardo” en als omschrijving “
Transfer purchase object [plaats 2] [eiser02]”. bankrekening [nummer01] is een privérekening van [eiser02] en volgens [eiser02] is voornoemd bedrag betaald aan een tussenpersoon. Ter zitting heeft de [gedaagde01] aangevoerd dat de privérekening van [eiser02] steeds werd aangevuld vanuit de vennootschap. Uit het overgelegde bankafschrift kan niet worden afgeleid dat het bedrag van € 315.000,- door [eiser02] aan de [gedaagde01] is geleend. Aangezien op de overeenkomst van geldlening Stamrecht B.V. als schuldeiser staat genoemd en onvoldoende is onderbouwd dat [eiser02] een bedrag van € 315.000,- ter lening aan de [gedaagde01] heeft verstrekt, zal de rechtbank [eiser02] niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
4.13.
De rechtbank zal ook de voorwaardelijk ingestelde vordering van Stamrecht B.V. tot betaling van € 315.000,- met € 15.332,91 aan reeds verschenen rente en te vermeerderen met rente vanaf de datum van de dagvaarding afwijzen. Gelet op de betwisting door de [gedaagde01] heeft Stamrecht B.V. c.s. niet voldoende gemotiveerd dat het gaat om een opeisbare vordering. Uit de tekst van de artikelen 2.3 en 2.4 van de overeenkomst (zoals weergeven onder 2.9) blijkt immers dat de lening een looptijd tot 15 januari 2023 heeft en dat betaling van rente en aflossing eerst op dat moment hoeft plaats te vinden. De door Stamrecht B.V. gevorderde bedragen zijn dus (nog) niet opeisbaar.
4.14.
Met betrekking tot een bedrag van € 221.978,15 voor kosten voor verbouwing en inrichting van het huis in Portugal heeft [eiser02] zich op het standpunt gesteld dat zij dit bedrag aan de [gedaagde01] heeft geleend onder dezelfde condities als de eerder verstrekte geldlening 3 en dat de [gedaagde01] in verzuim verkeert ten aanzien van de rente en aflossing van deze lening. Ter onderbouwing van haar vordering heeft Stamrecht B.V. c.s. een lijst in het geding gebracht met een opsomming van bedragen die zijn overgemaakt vanaf de privérekening van [eiser02] . De [gedaagde01] heeft betwist dat er sprake is van een geldlening onder dezelfde condities als geldlening 3. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Gelet op de betwisting door de [gedaagde01] is onvoldoende door [eiser02] onderbouwd dat het gevorderde bedrag een lening betreft op grond waarvan [eiser02] een opeisbare vordering heeft op de [gedaagde01] . Indien Stamrecht B.V. al zou worden gevolgd in haar (door de [gedaagde01] betwiste) stelling dat deze lening is aangegaan onder dezelfde voorwaarden als geldlening 3, dan zou deze lening zijn aangegaan door Stamrecht B.V. en eerst opeisbaar zijn indien een termijn van vijf jaren is verstreken.
4.15.
Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat niet is gesteld of gebleken of grond waarvan een boete moet worden betaald door de [gedaagde01] , zal ook de gevorderde contractuele boeterente worden afgewezen. Ook vordering B II. a. en b. zullen gelet op het ontbreken van een opeisbare betalingsverplichting voor geldlening 3 worden afgewezen.
4.16.
Ten aanzien van het door [eiser02] gevorderde bedrag van € 255.479,70 op grond van ongerechtvaardigde verrijking oordeelt de rechtbank als volgt. Vast staat dat de [gedaagde01] in de periode van 6 maart 2017 tot 25 januari 2021 gemachtigd was tot het verrichten van betalingen vanaf bankrekening [nummer01] van [eiser02] . [eiser02] heeft aangevoerd dat die volmacht inhield dat de [gedaagde01] volmacht had om financiële zaken voor haar te regelen en dat hij vanaf die bankrekening dus betalingen ten behoeve van haar kon verrichten. De achtergrond voor deze constructie was dat [eiser02] soms niet de geestelijke en lichamelijke kracht had om haar zaken te behartigen en voor zichzelf op te komen. Zij heeft dit onderbouwd met een verklaring van haar huisarts. Dit alles is door de [gedaagde01] niet betwist.
4.17.
[eiser02] stelt dat de [gedaagde01] voor een bedrag van € 255.479,70 ongerechtvaardigd is verrijkt, doordat hij de aan hem verstrekte volmacht heeft misbruikt en vanaf de bankrekening van [eiser02] betalingen ten behoeve van zichzelf heeft verricht. Zij heeft geen toestemming gegeven voor deze betalingen en was daarvan niet op de hoogte, omdat zij niet wist hoe zij toegang kon krijgen tot de digitale bankomgeving en geen papieren bankafschriften tot haar beschikking had. Deze bankafschriften werden namelijk door de [gedaagde01] in het kader van de gegeven volmacht bij haar thuis opgehaald. De [gedaagde01] heeft betwist dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking en heeft aangevoerd dat hij alle bedragen in overleg met [eiser02] heeft overgeboekt. Bovendien had hij niet eens een bankpas, aldus de [gedaagde01] .
4.18.
Gelet op de omstandigheid dat de [gedaagde01] niet heeft betwist dat hij een volmacht had voor de desbetreffende rekening en dat betalingen zijn verricht, kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven of de [gedaagde01] in het bezit was van een bankpas. Ook zonder bankpas kunnen immers betalingen worden verricht. De rechtbank stelt vast dat een belangrijk deel van de in geschil zijnde betalingen, betalingen van de bankrekening van [eiser02] naar de bankrekening van de [gedaagde01] betreffen. Van de overige betalingen aan derden heeft [eiser02] gesteld dat deze ten behoeve van de [gedaagde01] zijn gedaan. Dit betreft onder meer betalingen aan bedrijven en instellingen in de directe woonomgeving van de [gedaagde01] , betalingen ten behoeve van zijn huwelijk en uitgaven aan advocaten die werkzaamheden voor de [gedaagde01] hebben verricht. De [gedaagde01] heeft de stelling dat alle in geschil zijnde betalingen aan hem of ten behoeve van hem zijn gedaan, in het licht van de door [eiser02] gegeven onderbouwing onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank zal er dus van uit gaan dat alle in geschil zijnde betalingen vanaf 6 maart 2017 ten behoeve van de [gedaagde01] zijn gedaan.
4.19.
[eiser02] stelt nadrukkelijk dat zij geen toestemming heeft gegeven voor deze betalingen en daarvan mede door de omstandigheden waarin zij verkeerde ook niet op de hoogte was. Onder deze omstandigheden mag van de [gedaagde01] worden verwacht dat hij bij zijn betwisting van de stelling dat [eiser02] geen toestemming voor de betalingen heeft gegeven, concrete feiten en omstandigheden aandraagt waaruit kan worden afgeleid dat [eiser02] wel zou hebben ingestemd met het verrichten van deze betalingen. De [gedaagde01] was nu juist gemachtigd tot het doen van betalingen vanaf haar bankrekening omdat zij daar zelf niet toe in staat was. Het gaat bovendien om vele betalingen gedurende een periode van vier jaren, waarbij regelmatig bedragen van duizenden euro’s per transactie werden overgeboekt. Van [eiser02] kan in de gegeven omstandigheden niet worden verwacht dat zij nog verder onderbouwd dat zij geen toestemming had gegeven voor deze betalingen. De [gedaagde01] heeft aangevoerd dat hij iedere overboeking in overleg met [eiser02] heeft gedaan, maar hij heeft dat niet verder onderbouwd. Het had op zijn weg gelegen te concretiseren op welk moment en op welke wijze [eiser02] dan zou hebben ingestemd met deze uitgaven en daarvan zo mogelijk bewijsstukken te overleggen, bijvoorbeeld in de vorm van berichtenverkeer tussen hem en [eiser02] . Aangezien de [gedaagde01] dat heeft nagelaten, heeft hij de stelling van [eiser02] dat de betalingen zonder haar instemming en buiten haar medeweten zijn gedaan onvoldoende gemotiveerd betwist. Zonder instemming van [eiser02] is er geen rechtvaardiging voor de in geschil zijnde betalingen aan te wijzen en is de [gedaagde01] ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van [eiser02] . Aangezien [eiser02] niet heeft weersproken dat de machtiging op haar bankrekening eerst op 6 maart 2017 is geëffectueerd, zullen twee overboekingen naar Kruidvat van in totaal € 500,- die voor die datum zijn gedaan, buiten beschouwing worden gelaten. In totaal zal een bedrag van (€ 255.479,70 min € 500,-) € 254.979,70 worden toegewezen. De gevorderde rente zal worden toegewezen zoals is bepaald in het dictum.
Vordering B. III.
4.20.
[eiser02] vordert een bedrag van € 75.365,95. Daartoe stelt [eiser02] dat zij een overeenkomst van geldlening heeft gesloten met de [gedaagde01] voor een bedrag van € 50.000,- met rente. De [gedaagde01] heeft vervolgens zonder haar toestemming een bedrag van € 55.603,81 overgeboekt tussen 1 februari 2014 en 1 september 2014 en heeft daarmee het leningsbedrag overschreden, aldus [eiser02] . Ter onderbouwing van haar vordering heeft [eiser02] onder andere een overeenkomst met datum 30 januari 2014 overgelegd (zie hiervoor onder 2.6). De [gedaagde01] heeft betwist dat hij het bedrag verschuldigd is. Hij heeft aangevoerd dat de lening is kwijtgescholden door [eiser02] . Dit laatste heeft [eiser02] ontkend.
4.21.
Gelet op de door [eiser02] ingebrachte overeenkomst van geldlening en de omstandigheid dat het bestaan van die geldlening door de [gedaagde01] niet is betwist, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de [gedaagde01] gelegen om concrete feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen, waaruit blijkt dat de geldlening zou zijn kwijtgescholden of omgezet in een schenking. Dat heeft hij niet gedaan. De rechtbank zal de vordering van [eiser02] daarom toewijzen vermeerderd met de contractuele rente van vier procent zoals bepaald in artikel 3 van de hiervoor onder 2.6 genoemde overeenkomst van 30 januari 2014.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.22.
De [gedaagde01] heeft aan de rechtbank verzocht om met betrekking tot de vorderingen onder A. en B. de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring af te wijzen en de vorderingen bij toewijzing slechts betrekking te laten hebben op bedragen die vanaf 1 januari 2022 verschuldigd zullen worden. Hij voert daartoe aan dat de vorderingen voornamelijk en uiteindelijk opgelost moeten worden door nog te nemen vennootschapsrechtelijke besluiten, dan wel in het kader van een procedure bij de Ondernemingskamer. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij van een toewijzend vonnis in hoger beroep zal gaan.
4.23.
Bij de beoordeling van een vordering op grond van artikel 233 Rv moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Bij de belangenafweging moet de kans van slagen van een eventueel aan te wenden rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing blijven en wordt degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben (vergelijk Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688).
4.24.
Gelet op het voorgaande wordt vermoed dat Stamrecht B.V. c.s. het vereiste belang heeft bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad, omdat zij betaling vorderen van een geldsom. Dat Stamrecht B.V. c.s. geen belang zou hebben bij de uitvoerbaar bij voorraadverklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De [gedaagde01] heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding vormen om af te zien van uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De veroordelingen zullen dan ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals door Stamrecht B.V. c.s. gevorderd.
4.25.
Er bestaat evenmin reden om toewijzing van gevorderde bedragen te beperken tot bedragen die vanaf 1 januari 2022 verschuldigd zullen zijn. De opvatting van de [gedaagde01] dat geschillen tussen hem en [eiser02] uiteindelijk binnen Stamrecht B.V. zouden moeten worden opgelost, maakt dit niet anders.
in reconventie
Vordering 1.
4.26.
De [gedaagde01] vordert in reconventie een bedrag van € 18.000,- aan rente per 15 augustus 2021, namelijk € 6.000,- per jaar vanaf 20 december 2018. Ter onderbouwing heeft de [gedaagde01] een schenkingsakte van 20 december 2018 overgelegd. Op grond van deze schenkingsovereenkomst heeft [eiser02] een bedrag van € 100.000,- geschonken aan de [gedaagde01] . Voor zover van belang staat in deze akte over de rente:

Rente
De schenker[ [eiser02] , toevoeging rechtbank]
is over het geschonkene een rente verschuldigd gelijk aan zes procent – (6%) per jaar. De rente wordt achteraf betaald op eenendertig december van elk jaar en voor het eerst op eenendertig december 2018. De schenker is bevoegd de rente in termijnen te betalen.
4.27.
Stamrecht B.V. c.s. heeft aangevoerd dat een rentevergoeding voor de [gedaagde01] op grond van de schenking slechts betrekking heeft op de periode 20 december 2018 (de datum van de schenkingsakte) tot 27 september 2019 (datum gewijzigde hypotheekakte, waarin de schenking van € 100.000,- is verwerkt en in mindering is gebracht op geldlening 2). Dit leidt met de rente van 6% tot een bedrag van € 4.500,-. Stamrecht B.V. heeft haar vordering in conventie verminderd met het voornoemde bedrag van € 4.500,- (vordering A. I.).
4.28.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de [gedaagde01] voor wat betreft de betaling van rente een vordering op [eiser02] had op grond van de schenkingsakte en niet op Stamrecht B.V., zal de rechtbank deze vordering in reconventie van de [gedaagde01] toewijzen tot een bedrag van € 4.500,-. Gelet op de betwisting van Stamrecht B.V. c.s. voor het meerdere en de omstandigheid dat het geschonken bedrag van € 100.000,- via Stamrecht B.V. op geldlening 2 in mindering is gebracht waardoor de [gedaagde01] sinds 27 september 2019 geen vordering meer heeft op [eiser02] , zal de rechtbank de vordering voor het overige afwijzen. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, nu er geen reden is om aan een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling tot betaling van een geldsom een dwangsom te koppelen. Deze veroordeling kan immers door de [gedaagde01] ten uitvoer worden gelegd.
Vordering 2.
4.29.
De [gedaagde01] vordert dat [eiser02] haar verplichting nakomt tot het storten van agio van een bedrag van € 1.001.998,80 + p.m. ten behoeve van Stamrecht B.V. Hij verwijst ter onderbouwing van zijn vordering naar een akte van inbreng in de Stamrecht B.V. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Met Stamrecht B.V. c.s. is de rechtbank van oordeel dat – indien al sprake zou zijn tot een verplichting tot storting van agio, hetgeen door [eiser02] wordt betwist – de [gedaagde01] als privépersoon geen vordering kan instellen tot nakoming van een dergelijke verplichting.
Vordering 3.
4.30.
Tot slot vordert de [gedaagde01] een verklaring voor recht dat [eiser02] niet bevoegd was gegeven alle omstandigheden van het geval om deze procedure te (doen) starten en beslagen te (doen) leggen en dat [eiser02] ten opzichte van de [gedaagde01] aansprakelijk is voor alle daaruit voortvloeiende schade, nader op te maken bij staat.
4.31.
Met Stamrecht B.V. c.s. is de rechtbank van oordeel dat de [gedaagde01] deze vordering niet nader heeft onderbouwd. Deze vordering zal worden afgewezen. Voor zover hij bedoeld heeft aan deze vordering ten grondslag te leggen dat [eiser02] niet bevoegd was de onderhavige procedure te starten en beslag te leggen omdat daaraan geen rechtsgeldige besluitvorming binnen Stamrecht B.V. ten grondslag ligt, is hierboven in 4.2 en 4.3 al geoordeeld dat deze argumentatie geen stand houdt.
Appartement [adres04] te [plaats01]
4.32.
Uit het lichaam van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie blijkt dat de [gedaagde01] vordert dat binnen 30 dagen na dit vonnis het appartement aan de [adres04] [flatnr] te [plaats01] , thans in eigendom van [eiser02] , moet worden terug geleverd aan de [gedaagde01] tegen betaling van een bedrag van € 200.000,- en onder gelijke voorwaarden zoals het appartement eerder door de [gedaagde01] aan [eiser02] werd geleverd. Deze vordering staat niet in het petitum. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie voldoende duidelijk dat de [gedaagde01] de hiervoor genoemde vordering heeft willen instellen en dat Stamrecht B.V. c.s. zich daartegen voldoende hebben kunnen verweren. De rechtbank zal deze vordering daarom inhoudelijk beoordelen.
4.33.
Ook hier is de rechtbank met Stamrecht B.V. c.s. van oordeel dat de [gedaagde01] zijn vordering tot (terug)levering onvoldoende heeft onderbouwd. Voor zover de grondslag voor (terug)levering van het appartement is gelegen in de stelling dat [eiser02] haar verplichting tot het storten van agio niet zou zijn nagekomen, is gelet op de betwisting van [eiser02] het bestaan van een dergelijke verplichting niet gebleken. Bovendien blijkt uit de stellingen van de [gedaagde01] dat het appartement eigendom was van hem en zijn zus en door hen gezamenlijk aan [eiser02] is geleverd. De zus van de [gedaagde01] is geen partij bij deze procedure, wat op zichzelf genomen ook al in de weg staat aan toewijzing van de vordering. De rechtbank zal deze vordering dan ook afwijzen.
in conventie en in reconventie
Slotsom
4.34.
Conclusie uit het voorgaande is ten aanzien van de vorderingen in conventie dat [eiser02] niet-ontvankelijk is in haar vordering met betrekking tot geldlening 3 en dat de [gedaagde01] aan Stamrecht B.V. een bedrag van € 517.262,93 te vermeerderen met wettelijke rente moet betalen; en aan [eiser02] bedragen van € 75.365,95 te vermeerderen met de contractuele rente en € 254.979,70 te vermeerderen met wettelijke rente.
4.35.
In reconventie oordeelt de rechtbank kort samengevat dat [eiser02] een bedrag van € 4.500,- aan de [gedaagde01] moet betalen.
Proceskosten
4.36.
De [gedaagde01] zal in conventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten inclusief een deel van de kosten van beslag worden veroordeeld.
4.37.
Stamrecht B.V. c.s. vordert dat de [gedaagde01] in de kosten wordt veroordeeld voor het leggen van beslag en het salaris van de advocaat van de verzoekschriftprocedure à € 3.214,-. Door Stamrecht B.V. c.s. zijn meerdere verzoekschriften ingediend voor het leggen van conservatoir beslag. Het “Verzoekschrift houdende verlof conservatoir beslag op onroerende zaak in Portugal” van 30 maart 2022 houdt voor het grootste deel verband met de geldlening 3 voor de aankoop van het huis in Portugal en de aanvullende lening voor de verbouwingskosten. Aangezien [eiser02] in deze vorderingen niet-ontvankelijk zal worden verklaard, komen de beslagkosten die verband houden met het gelegde beslag op het huis in Portugal niet voor vergoeding in aanmerking. Voor de (andere) verzoekschriftprocedure zal de rechtbank één punt conform het toepasselijke liquidatietarief begroten voor het in Nederland gelegde conservatoir beslag namens de vennootschap onroerende zaken, roerende zaken en huurpenningen en de bijbehorende explootkosten. Ook zal de [gedaagde01] in de kosten van het incident worden veroordeeld.
4.38.
De kosten van Stamrecht B.V. c.s. worden begroot op: € 897,51 aan explootkosten, € 4.200,- aan griffierecht, € 15.996,- (4 punten x tarief VIII à € 3.999,-) aan salaris advocaat en € 563,- voor het incident, in totaal € 21.656,51.
4.39.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, rov. 3.5; HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:335, rov. 3.2). Deze rechtspraak moet zo worden begrepen dat een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover omvat. Daarbij geldt dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan de in voorkomend geval noodzakelijke betekening van de uitspraak is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening (vgl. HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853 rov. 2.3). Voor afzonderlijke vermelding van de nakosten en de wettelijke rente daarover in de proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding. De rechtbank constateert dat ten aanzien van de nakosten wel expliciet om toewijzing van de wettelijke rente is verzocht, maar ten aanzien van de proceskosten niet (er is enkel vermeld “kosten rechtens”). De rechtbank zal een en ander aldus opvatten dat Stamrecht c.s. wettelijke rente over zowel proces- als nakosten hebben verzocht.
4.40.
Aangezien de vordering in reconventie voor een deel is toegewezen, maar voor een aanzienlijk deel niet, zal de rechtbank de proceskosten in reconventie compenseren. Dat betekent dat [eiser02] en de [gedaagde01] ieder de eigen proceskosten in reconventie dragen.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
verklaart [eiser02] niet-ontvankelijk in haar vordering met betrekking tot geldlening 3;
5.2.
veroordeelt de [gedaagde01] tot betaling aan Stamrecht B.V. van een bedrag van € 517.262,93, vermeerderd met wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 7 april 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt de [gedaagde01] tot betaling aan [eiser02] van een bedrag van € 75.365,95, vermeerderd met de contractuele rente van 4% per jaar vanaf 11 juni 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt de [gedaagde01] tot betaling aan [eiser02] van een bedrag van € 254.979,70, vermeerderd met wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 24 november 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt de [gedaagde01] in de proceskosten, aan de kant van Stamrecht B.V. c.s. begroot op € 21.656,51 vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de [gedaagde01] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
5.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de in 5.2, 5.3, 5.4 en 5.5 opgenomen veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.8.
veroordeelt [eiser02] tot betaling aan de [gedaagde01] van een bedrag van € 4.500,-;
5.9.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.10.
verklaart dit vonnis voor wat betreft voor wat betreft de in 5.8 opgenomen veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.