ECLI:NL:RBDHA:2023:18965

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL23.7606
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en belangenafweging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent, en de belangenafweging viel in het nadeel van eiseres uit. De rechtbank legt uit dat de staatssecretaris niet alleen moet vaststellen of er sprake is van familie- of gezinsleven, maar ook een belangenafweging moet maken waarbij alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken. De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van hechte persoonlijke banden met haar kleinkinderen en dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag voor de mvv niet kan worden toegewezen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van ‘more than the normal emotional ties’ en dat de belangen van de Nederlandse staat bij het controleren van immigratie ook meegewogen moeten worden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7606

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,eiseres,
geboren op [geboortedatum] ,
van Jemenitische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.A. Rossingh).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van 23 oktober 2022 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’ (hierna te noemen: referent).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag in het besluit van 2 juni 2021 afgewezen. In het bestreden besluit van 14 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiseres naar voren heeft gebracht. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Aan referent, [naam] , is een asielvergunning verleend, geldig tot 21 januari 2025, waarna hij op 23 oktober 2020 voor eiseres (zijn moeder) een aanvraag heeft ingediend voor een mvv voor het uitoefenen van gezinsleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen. Volgens de staatssecretaris is geen sprake van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid (‘more than the normal emotional ties’) tussen eiseres en referent en zijn vrouw en evenmin van hechte en persoonlijke banden met de kinderen van referent, de kleinkinderen van eiseres. De belangenafweging, namelijk aan de ene kant de persoonlijke belangen van eiseres en referent en aan de andere kant, de belangen van de Nederlandse staat is in het nadeel van eiseres en referent uitgevallen. De familiebanden tussen eiseres en haar in Nederland verblijvende familie is daarom geen reden om toch een verblijfsvergunning te geven.
4. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 20221 is het toetsingskader voor de beoordeling van het beroep op artikel 8 van het EVRM in zaken over gezinshereniging gewijzigd. Bij een beroep op artikel 8 van het EVRM mag de staatssecretaris niet meer volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermenswaardig familie- of gezinsleven bestaat, maar hij moet altijd een belangenafweging maken, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken. De vraag of er ‘more than the normal emotional ties’ bestaan tussen een vreemdeling en referent maakt deel uit van die belangenafweging.
Verwijzing naar de gronden in bezwaar en verzoek om ze herhaald en ingelast te beschouwen
5. De rechtbank overweegt dat het aan eiseres is om aan te geven in hoeverre de reactie van de staatssecretaris op de bezwaargronden in het bestreden besluit tekortschiet. Een enkele verwijzing naar de bezwaargronden kan niet als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit worden beschouwd. Omdat eiseres deze beroepsgrond niet van een nadere toelichting heeft voorzien, kan de beroepsgrond reeds daarom niet slagen.
Is sprake van ‘more than the normal emotional ties’?
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling van de ‘more than the normal emotional ties’ in het gewijzigde toetsingskader onderdeel is van de belangenafweging. Dit aspect wordt nog op dezelfde wijze beoordeeld: bepaald moet worden of er tussen de gezinsleden sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.2 Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: de eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst3.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd en terecht heeft gesteld dat geen sprake is van ‘more than the normal emotional ties’ tussen eiseres en referent. Weliswaar hebben eiseres en referent in Jemen met elkaar samengewoond, ook na het huwelijk van referent met zijn vrouw en kinderen, maar de staatssecretaris stelt terecht dat referent en eiseres niet continue hebben samengewoond nu hij in zijn asielprocedure heeft verklaard dat hij vanaf 2000 in Saoedi Arabië heeft gewoond en gewerkt. De staatssecretaris heeft ook van belang kunnen vinden dat eiseres nu meer dan anderhalf jaar alleen woont, referent nimmer een eigen woning in Jemen heeft gehad en eiseres een koopwoning heeft die op haar naam staat. De staatssecretaris stelt terecht dat dit er niet op duidt dat eiseres voor de samenwoning en/of huisvesting meer dan gebruikelijk afhankelijk is van referent. Dat het huis in een mindere staat zou zijn, wat daar ook van zij, heeft de staatssecretaris onvoldoende mogen vinden, nu eiseres al heel lang in het huis woont. De enkele samenwoning is overigens niet voldoende om ‘more than the normal emotional ties’ aan te nemen. Verder heeft de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd dat de door eiseres gestelde meer dan gebruikelijke financiële afhankelijkheid niet is aangetoond met de verklaring van de Jemenitische rechtbank of met de verklaringen van referent omtrent de verkoop van zijn auto voor vertrek, het overmaken van geld vanuit Spanje en vanuit Nederland. De overgelegde kopie van een geldtransfer van referent van 17 mei 2021 voor een totaal bedrag van 172,59 euro heeft de staatssecretaris onvoldoende mogen vinden. Hier komt bij dat referent in april 2022 voor het laatst geld heeft overgemaakt aan eiseres. Dit is door referent niet gemotiveerd bestreden. Dat betekent dat eiseres ten tijde van het besluit bijna een jaar geen financiële ondersteuning van referent ontvangt. Voor zover referent eiseres financieel ondersteunt is terecht gesteld dat dit ook op afstand kan plaatsvinden, zoals dat nu ook gebeurt. Verder erkent de staatssecretaris dat eiseres medische klachten heeft en dat zij, gelet op de medische verklaring van 22 augustus 2020 medische zorg nodig heeft, maar de rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn stelling dat niet gebleken is van afhankelijkheid van haar zoon, referent, en diens gezin wegens die medische klachten. Daarbij heeft de staatssecretaris mede van belang mogen vinden dat gebleken is dat eiseres hulp krijgt van buren en van NGO’s, en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat vijf kinderen daadwerkelijk buiten Jemen wonen. Deze kinderen kunnen, met andere woorden, een ondersteunende of verzorgende rol op zich nemen. Referent woont en werkt sinds 2000 in het buitenland. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zich sinds 2000 niet zelfstandig staande heeft kunnen houden zonder referent en diens gezin. Anders dan eiseres stelt, heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat eiseres in Jemen toegang tot de medische zorg heeft. De rechtbank begrijpt op zich dat eiseres en haar zoon een emotionele band en dat de huidige situatie waarbij zij op afstand contact met elkaar houden lastig kan zijn, maar dat levert op zichzelf, zoals de staatssecretaris terecht stelt, geen ‘more than the normal emotional ties’ op. De staatssecretaris heeft mogen overwogen dat eiseres het contact met haar zoon en diens gezin in de huidige vorm op afstand kan voortzetten. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van hechte en persoonlijke banden met eiseres (oma) en de kleinkinderen?
5.3.
Uit vaste jurisprudentie van het EHRM4 volgt dat de vraag of sprake is van familie- of gezinsleven tussen (minderjarige) kleinkinderen en hun grootouders in het kader van artikel 8 van het EVRM een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Bij de beantwoording van de vraag of familie- en gezinsleven bestaat, moet de staatssecretaris de banden van de grootouders met een kleinkind, zoals die zijn gevormd door de feitelijke omstandigheden, betrekken.
5.4.
In dit geval heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen haar en de kleinkinderen. Weliswaar heeft eiseres met de kleinkinderen samengewoond, maar de staatssecretaris stelt terecht dat dat onvoldoende is om hechte persoonlijke banden aan te nemen. De staatssecretaris wijst er niet ten onrechte op dat de moeder van de kinderen altijd in beeld is geweest, dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt, anders dan zij betoogt, dat zij de ouderrol heeft overgenomen, dat uit de verklaringen enkel blijkt dat eiseres heeft meegeholpen bij de opvoeding en verzorging, en dat dit een gang van zaken is in een uitgebreide familie met grootouders die de gebruikelijke omgang niet overstijgt. Verder is ook niet gebleken dat de aanwezigheid van eiseres van bijzonder groot belang is geweest voor de kinderen of andersom, nu de echtgenote van referent altijd de primaire verzorger is gebleven van de kleinkinderen, terwijl referent voornamelijk in het buitenland verbleef. Ook is terecht gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij financieel verantwoordelijk is voor de kleinkinderen. De staatssecretaris heeft, gelet hierop, gemotiveerd vastgesteld dat niet is gebleken van zodanig hechte persoonlijke banden tussen eiseres en de kinderen van referent dat tussen hen sprake is van door artikel 8 van het EVRM beschermd familieleven. De beroepsgrond kan niet slagen.
Heeft de staatssecretaris een juiste belangenafweging gemaakt?
6. De rechtbank stelt voorop dat bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen, aan de ene kant, de persoonlijke belangen van eiseres en referent bij een gezinsleven in Nederland en, aan de andere kant, het publieke belang van de Nederlandse staat bij het controleren van immigratie. Bij het vinden van die balans moeten alle feiten en omstandigheden die van betekenis zijn kenbaar worden betrokken. Uit voornoemde uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 volgt dat de rechtbank het onderzoek van de staatssecretaris naar de relevante feiten en omstandigheden en de door hem gegeven motivering van de belangenafweging indringend moet toetsen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de belangenafweging in het nadeel van eiseres en referent (en de overige gezinsleden) heeft mogen laten uitvallen. Anders dan eiseres stelt, heeft de staatssecretaris in de eerste plaats daartoe van belang mogen vinden, zoals hiervoor reeds is vastgesteld, dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres, referent en zijn gezin, ook niet van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en de kleinkinderen. Eiseres, referent en zijn gezin kunnen zonder elkaar functioneren, zij (en referent) hebben niet aannemelijk gemaakt dat het contact niet op afstand kan plaatsvinden. Ook is niet gebleken dat eiseres de ouderrol van de kleinkinderen had overgenomen, dat die niet meer bij de ouders lag en dat in zoverrre daarom niet gebleken is dat de aanwezigheid van eiseres in het gezin van referent noodzakelijk is. Anders dan eiseres betoogt, mogen de economische belangen van de Nederlandse staat in het nadeel van eiseres en referent worden meegewogen5, nu referent een bijstandsuitkering ontvangt. Het ligt dan in de lijn der verwachting dat eiseres (ook al heeft referent aangegeven bereid te zijn eisers in huis te nemen), na aankomst in Nederland aanspraak zal maken op door algemene middelen gefinancierde faciliteiten waaronder medische voorzieningen en huisvesting. Dat eiseres stelt dat zij weinig nodig heeft en dat referent bezig is met het zoeken van een baan, heeft de staatssecretaris onvoldoende mogen vinden. Dit zijn immers toekomstig onzekere gebeurtenissen waarmee de staatssecretaris geen rekening hoefde te houden. Verder is, anders dan eiseres betoogt, ook van belang, dat sprake is van een eerste toelating, wat leidt tot een minder sterke uitgangspositie. Weliswaar is er een objectieve belemmering om het gezinsleven in Jemen uit te oefenen, maar dit is slechts één van het geheel aan mee te wegen aspecten. Naast een sterke binding met Jemen volgt de rechtbank de staatssecretaris ook in zijn stelling dat de binding met Nederland niet sterk is. De enige band die eiseres met Nederland heeft, is het feit dat referent en de overige gezinsleden hier wonen. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat de familieleden in Saoedie Arabië financieel gezien en qua huisvesting, niet in staat zouden zijn om haar op te vangen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Reeds gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris alle feiten en omstandigheden kenbaar in de belangenafweging betrokken en de belangenafweging voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een mvv voor het verblijfsdoel familie of gezin. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Volgens vaste rechtspraak is sprake van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen het meerderjarig kind en diens ouders: zie bijvoorbeeld uitspraken van de Afdeling van 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758 en van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
3.Werkinstructie 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
4.Arrest Kruskic tegen Kroatie, 2 november 2014 (zaaknummer 10140/13) en zie uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:383).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2485.