ECLI:NL:RBDHA:2023:19014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL23.1919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eisers, een Nigeriaanse familie, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 februari 2023 zijn eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en de staatssecretaris was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft de situatie van de eisers en de omstandigheden in Italië beoordeeld, waarbij de rechtbank het interstatelijk vertrouwensbeginsel als uitgangspunt heeft genomen. Eisers hebben aangevoerd dat zij slachtoffer zijn van huiselijk geweld en dat de opvang in Italië niet adequaat is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eisers niet voldoende hebben aangetoond dat de situatie in Italië zodanig is dat zij bij overdracht een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1919

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
mede namens haar minderjarige kinderen
[naam 1] (V-nummer: [nummer])
[naam 2] (V-nummer: [nummer]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Rossing).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is [naam 3] verschenen.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Nigeriaanse nationaliteit. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft op 8 juli 2015 in Italië een verzoek om internationale bescherming gedaan. Nederland heeft bij Italië op 5 oktober 2022 een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2. Eiseres heeft tijdens het aanmeldgehoor naar voren gebracht dat zij in 2016 bij haar partner is gaan wonen, dat haar asielaanvraag in Italië is afgewezen, dat zij werd mishandeld door haar partner en dat zij na aangifte daarvan door de politie naar een geheim opvangadres is gebracht. Volgens eiseres is zij niet gedwongen om het opvangadres te verlaten, maar was zij niet tevreden over de opvang. Zo kreeg zij het verwijt dat haar kinderen lastig waren en moest ze er zelf voor betalen als de kinderen iets kapot maakten. Verder kon een van haar kinderen door pijn van zijn tanden niet eten.
3. Eisers stellen dat voor Italië niet zonder meer van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eisers wijzen op de circular letter van de
Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022. Daarnaast is naar voren gebracht dat eiseres
slachtoffer is geweest van huiselijk geweld en dat zij geen opvang meer kreeg met haar
kinderen. Ook is gewezen op het rapport “Situation of asylum seekers and beneficiaries of
protection with mental health problems in Italy” van de SFH/OSAR van februari 2022.
Eiseres noemt dat een gesprek is gepland met Fier. Tot slot is er op gewezen dat het belang
van de kinderen moet worden meegewogen
3.1.
Het uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het
interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in dit
geval niet kan.
3.2.
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(ABRvS) in verschillende (recente) uitspraken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
19 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3801, en de uitspraak van 26 augustus 2022,
ECLI:NL:RVS:2022:2497) heeft geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en
leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, de
staatssecretaris ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
kan uitgaan. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eisers aannemelijk maken
dat het asiel- en opvangsysteem in Italië dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij
overdracht een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het
EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Eisers zijn hier naar het oordeel van de rechtbank
niet in geslaagd.
3.3.
In de circular letter van 5 december 2022 heeft Italië aan de EU-lidstaten laten
weten dat de overdrachten van Dublinclaimanten tijdelijk moeten worden opgeschort
vanwege technische redenen die verband houden met het niet beschikbaar zijn van
(voldoende) opvangvoorzieningen.
3.4.
Verweerder stelt dat de circular letter enkel ziet op het kortstondig annuleren van
overdrachten. Een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel maakt volgens verweerder de
vaststelling van een lidstaat als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Verweerder
heeft daarnaast in het verweerschrift van 14 februari 2023 een update gegeven over de
situatie. Daaruit volgt onder meer dat er is verzocht om in de eerste twee weken van februari
de overdrachten te annuleren. De Dienst Terugkeer & Vertrek beziet thans op wekelijkse
basis of de geplande overdrachten voor de maand februari gefaseerd moeten worden
geannuleerd. Als de opschorting van de Dublinoverdracht door Italië vanwege het gebrek
aan opvangvoorzieningen langer duurt dan de overdrachtstermijn, dan zal verweerder de
aanvraag van eisers alsnog inhoudelijk moeten behandelen. In het geval van eisers verloopt
de overdrachtstermijn op 20 april 202
3.5.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de opschorting van overdrachten
aan Italië in het kader van de Dublinverordening moet worden beschouwd als een tijdelijk,
feitelijk overdrachtsbeletsel (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020,
ECLI:NL:RVS:2020:1032). De rechtbank ziet in de circular letter geen aanleiding voor
vernietiging van het bestreden besluit (zie ook: de uitspraak van deze rechtbank op
16 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:679, deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg,
op 13 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1719, en deze rechtbank, zittingsplaats
Rotterdam op 14 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1685).
3.6.
Uit de in het aanmeldgehoor opgenomen verklaring blijkt dat eiseres in Italië zelf
het voor haar na de aangifte geregelde opvanghuis heeft verlaten. Zo is op blz. 13 de
volgende verklaring van eiseres vermeld: “Ik ben zelf weggegaan. Ik ben niet gedwongen
om dat huis te verlaten. Ik heb zelf besloten het huis te verlaten.”
3.7.
Als het gaat om medische zorg volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van
16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië, (ECLI:EU:C:2017:127) dat bij de vraag of in de
verantwoordelijke lidstaat passende medische zorg aanwezig is, het interstatelijk
vertrouwensbeginsel een grote rol speelt. Volgens dit beginsel bestaat een sterk vermoeden
dat asielzoekers in de lidstaten die gebonden zijn aan de Opvangrichtlijn passende medische
zorg ontvangen. Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat dit niet het
geval is (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 16 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1190).
Verder volgt uit het arrest dat het aan eisers is om met medische stukken aan te tonen dat
hun overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van hun medische situatie
inhoudt als bedoeld in het arrest C.K. (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 9 september
Eiseres heeft in beroep verwezen naar een rapport van de SFH/OSAR en haar in Nederland
opgemaakte patiëntdossier overgelegd. Uit het dossier blijkt dat zij in oktober 2022 op de
wachtlijst is geplaatst voor een afspraak bij Fier, dat zij een afspraak in december 2022 heeft
verzet en dat zij vervolgens opnieuw is uitgenodigd voor een intake en een adviesgesprek.
Eisers hebben hiermee geen informatie overgelegd die kan afdoen aan het standpunt van
verweerder dat een situatie zoals beschreven in het arrest C.K. niet aannemelijk is gemaakt.
3.8.
In hetgeen is aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat verweerder toepassing moet geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en de asielaanvraag van eisers zelf dient te behandelen. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ten aanzien van de belangen van de kinderen ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat deze belangen onvoldoende zouden zijn meegewogen. Ook hetgeen overigens nog is aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.