ECLI:NL:RBDHA:2023:19076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.33940
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring volgberoep in vreemdelingenrechtelijke procedure met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. P.A.L.A. van Ittersum, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 9 maart 2023 was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was op 29 augustus 2023 met maximaal twaalf maanden verlengd. Eiser verzocht om schadevergoeding en stelde dat hij detentieongeschikt was, dat het BMA-rapport onvolledig was en dat hij 23 uur per dag opgesloten zat, wat in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De rechtbank heeft de zaak op 3 november 2023 behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum Rotterdam. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, zoals eerder vastgesteld in een uitspraak van 22 september 2023. De rechtbank oordeelde dat de gronden van eiser niet voldoende waren onderbouwd en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een wijziging van de maatregel rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in het uitzettingsproces en dat eiser niet actief meewerkte aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33940

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Verweerder heeft op 9 maart 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Bij besluit van 29 augustus 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten
hoogste twaalf maanden verlengd (verlengingsbesluit) op grond van artikel 59, zesde lid,
van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2023 op zitting behandeld en met behulp van telehoren behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam en is daar bijgestaan door zijn gemachtigde. Er is geen tolk verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de meeste recente uitspraak van 22 september 2023 (in de zaak NL23.27529) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 22 september 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser stelt in de beroepsgronden dat hij detentieongeschikt is. Daarnaast stelt eiser dat het BMA rapport onvolledig is, dat er veel vragen onbeantwoord zijn, en dat er geen poging is gedaan om een beter beeld te krijgen van de medische en psychische gesteldheid van belanghebbende. Bovendien stelt eiser dat hij door personeelstekorten 23 uur per dag zit opgesloten en dat de maatregel in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Geen van deze gronden is door eiser nader onderbouwd.
3.1.
Ter zitting heeft eiser gesteld medewerking te verlenen, reeds geruime tijd in vreemdelingenbewaring te zitten, en dat deze factoren dienen te worden meegewogen bij het voortduren van de maatregel.
4. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat er voldoende voortvarend is gehandeld, nu er vertrekgesprekken zijn gevoerd op 21 september 2023 en op 18 oktober 2023. Bovendien stond er op 12 oktober 2023 een presentatie aan de Nigeriaanse autoriteiten gepland. Daarnaast stelt verweerder dat niet is gebleken en niet aannemelijk is gemaakt dat eiser detentieongeschikt is, dat er nog steeds een risico op onttrekking is, dat in de M120 aandacht is besteed aan het overschrijden van de zesmaandentermijn en dat de stelling dat eiser 23 uur per dag zit opgesloten niet onderbouwd en tevens onjuist is. Verweerder stelt tot slot dat er sinds het sluiten van het vorige onderzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn waaruit volgt dat verweerder moet kiezen voor een lichter middel.
5. De rechtbank stelt vast dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat eisers identiteit en nationaliteit nog altijd niet vaststaan. Eiser beschikt niet over een (geldig)
document voor grensoverschrijding en hij frustreert het vertrektraject door meermaals niet
zijn medewerking te verlenen aan een presentatie in persoon aan de Nigeriaanse
vertegenwoordiging. Uit de voortgangsrapportage blijkt immers dat eiser na 22 september 2023 wederom heeft geweigerd mee te werken aan een (op 12 oktober) geplande presentatie in persoon. Evenmin heeft eiser zelf actie ondernomen om de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit te bespoedigen.
5.1.
Verder is duidelijk dat verweerder regelmatig vertrekgesprekken voert met eiser, laatstelijk op 18 oktober 2023. Verder rappelleert de staatssecretaris ook regelmatig op de lopende lp-aanvraag, laatstelijk op 12 oktober 2023. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee actief en voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser.
5.2.
De rechtbank overweegt bovendien dat er vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de Nigeriaans autoriteiten in het geval van eiser niet kunnen of willen overgaan tot de afgifte van een lp en dat daarom het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) heeft geoordeeld dat er in zijn algemeenheid ten aanzien van Nigeria nog steeds van ‘zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn’ kan worden uitgegaan. Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen, zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210). De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Nu de Nigeriaanse autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien de vreemdeling zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.
5.3.
Tot slot oordeelt de rechtbank dat verweerder terecht stelt dat, nu eiser de geopperde detentieongeschiktheid niet aannemelijk heeft gemaakt en de overige gronden ook niet nader heeft onderbouwd, verweerder hierin geen aanleiding hoeft te zien voor het opleggen van een lichter middel.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.