ECLI:NL:RBDHA:2023:19211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
NL23.20735
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van een Nigeriaanse eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag. De eiseres had eerder beroep ingesteld, maar dit was op 18 oktober 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de eiseres verzet ingesteld, dat op 29 november 2023 is behandeld. De eiseres was niet verschenen, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in de verzetzaak beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting. De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak ten onrechte is gedaan op basis van een onjuiste datum van ontvangst van de ingebrekestelling. Hierdoor is de zaak ten onrechte zonder zitting afgedaan. De rechtbank verklaart het verzet gegrond en hervat het onderzoek naar de asielaanvraag.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet tijdig een besluit heeft genomen en dat het beroep van de eiseres gegrond is. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens worden de proceskosten van de eiseres vergoed tot een bedrag van € 837,-. De uitspraak is gedaan door rechter F. Sijens en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20735 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam] , opposante

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (de staatssecretaris)

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag.
Bij uitspraak van 18 oktober 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 29 november 2023 op zitting behandeld. Opposante is met bericht van verhindering niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het beroep van opposante niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat zij niet op 4 juli 2023 een ingebrekestelling heeft verstuurd naar de staatssecretaris, maar op 3 juli 2023 om 11:13 uur. De beslistermijn is daarom op 18 juli 2023 verstreken. Het beroep van opposante voldoet aan de vereisten voor het indien van een beroep tegen het niet tijdig beslissen en is ontvankelijk en gegrond.
4. Gelet op wat opposante heeft aangevoerd alsmede de overige gedingstukken, concludeert de rechtbank dat in de buiten-zittingsuitspraak ten onrechte uit is gegaan van de datum van ontvangst van de ingebrekestelling op 4 juli 2023. Hierdoor is van een onjuiste datum voor de indiening van het beroepschrift aangehouden. De zaak is ten onrechte zonder zitting afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittingsuitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dit zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8;55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep.
5. Opposante heeft op 8 december 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de staatssecretaris niet tijdig een besluit heeft genomen en terecht in gebreke is gesteld. Het beroep is om die reden gegrond.
7. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de ABRvS het 8+8-wekenmodel passend geacht.
8. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de staatssecretaris in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de staatssecretaris een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Ter zitting heeft de staatssecretaris meegedeeld dat inmiddels een voornemen bekend is gemaakt waarop opposante een zienswijze kan indienen.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
10. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door opposante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,-(1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en een wegingsfactor 0,5, 0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift met een waarde per punt van € 837,-).

Beslissing verzet en beroep

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van opposante tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen de uitspraak op verzet staat geen rechtsmiddel open.
Tegen de uitspraak op beroep kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.