ECLI:NL:RBDHA:2023:20030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
NL23.21664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 26 juli 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 6 november 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, dat door Oostenrijk is aanvaard. Eiser betoogt dat het claimverzoek te laat is verzonden, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat het verzoek binnen de geldende termijn is ingediend.

Eiser voert verder aan dat er niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, maar de rechtbank oordeelt dat Oostenrijk zich aan zijn verplichtingen houdt. Eiser kan klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten als hij problemen ondervindt. Ook het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening wordt afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van onevenredige hardheid. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Is het claimverzoek te laat verzonden?
5. Eiser voert aan dat het claimverzoek te laat is verzonden waardoor Nederland verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser. Eiser is eind november 2022 in Nederland aangekomen, heeft zich toen in Ter Apel gemeld en kreeg een loopbrief. Het claimverzoek is volgens eiser buiten de daarvoor geldende termijn ingediend.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat het claimverzoek binnen de daarvoor geldende termijn is gedaan waardoor Nederland niet om die reden verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser. Uit de rechtspraak volgt dat een vreemdeling ten tijde van de afgifte van een loopbrief geacht wordt een verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening te hebben ingediend. [2] Op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening wordt het terugnameverzoek, indien dat - zoals hier het geval is - is gebaseerd op gegevens uit het Eurodac-systeem, aan de aangezochte lidstaat gezonden binnen twee maanden na de indiening van het verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening.
5.2.
Anders dan eiser stelt is de loopbrief niet van eind november 2022, maar is deze gedateerd op 6 april 2023. Uit niets blijkt dat eiser al in november 2022 een loopbrief heeft ontvangen. Eiser heeft dus op 6 april 2023 een verzoek om internationale bescherming ingediend. Het verzoek om terugname is op 23 mei 2023 gedaan en dus binnen de voor dit geval geldende termijn van twee maanden ingediend.
Kan voor Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
6. Eiser voert aan dat voor Oostenrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden, waardoor hij niet aan Oostenrijk overgedragen mag worden. Eiser onderbouwt zijn standpunt door te verwijzen naar pagina 75 van het AIDA-rapport en naar het AIDA-rapport over Oostenrijk in het algemeen waaruit zou blijken dat Oostenrijk zich schuldig maakt aan pushbacks. [3]
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat er voor Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. Het uitgangspunt is dat Oostenrijk zich houdt aan de verplichtingen die voortkomen uit de Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat er niet van het uitgangspunt uitgegaan kan worden. Als Oostenrijk zich niet aan zijn verplichtingen houdt, kan eiser klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten. Er is niet gebleken dat eiser dit niet zou kunnen of dat de Oostenrijkse autoriteiten eiser niet zouden willen of kunnen helpen. Het door eiser aangehaalde rapport bevat geen serieuze aanknopingspunten dat Dublinclaimanten op dit moment te maken krijgen met pushbacks als zij terugkeren naar Oostenrijk. Voor dat oordeel is steun te vinden in de rechtspraak van de Afdeling. [4] De door eiser aangehaalde pagina’s 75/76 van het AIDA-rapport gaan over hoe gehoormedewerkers met gender en geaardheid omgaan en niet over pushbacks.
Kan eiser een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening doen?
7. Eiser voert aan dat een eventuele overdracht naar Oostenrijk van een onevenredige hardheid getuigt waardoor de staatssecretaris de verantwoordelijkheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich dient te trekken. Dit komt voort uit het feit dat eiser een duurzame exclusieve relatie met een Nederlandse heeft en hij medische problemen heeft. Eiser voert aan dat de staatssecretaris zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende in het besluit heeft betrokken.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat een overdracht naar Oostenrijk niet van een onevenredige hardheid getuigt. Daarbij heeft de staatssecretaris zicht terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in zijn geval sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. De gestelde relatie biedt dan ook geen aanknopingspunt voor de staatssecretaris om op grond van bijzondere omstandigheden de verantwoordelijkheid aan zich te trekken. Ook stelt de staatssecretaris terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er medische problemen zijn, omdat hij geen medische stukken heeft overgelegd. Daarnaast kan er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gegaan worden dat Oostenrijk even goede medische voorzieningen heeft als Nederland. Bovendien zal Oostenrijk op de hoogte gesteld worden van eventuele medische problemen die eiser meent te hebben als hij hier toestemming voor geeft. De staatssecretaris heeft daarmee in het besluit gemotiveerd uiteengezet waarom de persoonlijke omstandigheden van eiser niet maken dat hij een succesvol beroep op artikel 17 van de Dublinverordening kan doen.
Moet het beroep aangehouden worden in verband met de prejudiciële vragen over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
8. Eiser voert aan dat het beroep aangehouden moet worden in verband met de prejudiciële vragen die door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5]
8.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en verwijst hierbij naar hetgeen de Afdeling in de uitspraken van 16 augustus 2023 hieromtrent heeft overwogen. De uitspraken zien op Bulgarije, maar de daarin vervatte overwegingen zijn eveneens toepasbaar ten aanzien van de hier voorliggende zaak. [6]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 21 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3569.
3.‘Asylum Information Database (AIDA) Country Report: Austria, Update 2021 van april 2022.
4.ABRvS 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1997.
5.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
6.ABRvS 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3134, r.o. 6-6.3 en ECLI:NL:RVS:2023:3133.