ECLI:NL:RBDHA:2023:2019

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
NL22.23815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van paspoortvereiste en tijdelijke terugkeer naar Irak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, afkomstig uit Irak, had een aanvraag ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar echtgenoot. De aanvraag werd afgewezen op basis van het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, in dit geval een paspoort. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat het overgelegde vreemdelingenpaspoort niet voldeed aan de eisen, aangezien dit document niet toereikend was voor een reis naar Irak. Eiseres had eerder asiel aangevraagd en was in het bezit van een inreisverbod, dat inmiddels was ingetrokken. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de stelling dat terugkeer naar Irak niet mogelijk zou zijn, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat eiseres tijdelijk terug kan keren naar Irak om een paspoort aan te vragen, en dat de staatssecretaris niet onterecht heeft gesteld dat de belangen van de kinderen van eiseres in de besluitvorming zijn meegewogen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de verblijfsvergunning rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23815

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. Sinnema),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Procesverloop

In het besluit van 23 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij de heer [naam 2] ’ (referent) afgewezen.
In het besluit van 25 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Bij brieven van 24 januari 2023 hebben partijen schriftelijk nader gereageerd. De rechtbank heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege kon blijven en het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag om verlening van een reguliere verblijfsvergunning mogen afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Eiseres is afkomstig uit Irak. Zij heeft eerder een echt bevonden Irakese identiteitskaart en een nationaliteitsverklaring overgelegd en driemaal asiel aangevraagd in Nederland. De aanvragen hebben niet tot het door haar gewenste resultaat geleid en bij besluit van 14 augustus 2018 is aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. De afwijzingen van de aanvragen staan in rechte vast. [1]
1.3.
Op 11 november 2018 is de dochter van eiseres en referent geboren. Bij besluit van 9 april 2020 is aan eiseres uitstel van vertrek verleend in verband met haar zwangerschap, als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Het besluit vermeldt dat het inreisverbod tijdelijk wordt opgeschort en na afloop van het uitstel van vertrek herleeft. Op 6 juni 2020 is de zoon van eiseres en referent geboren.
1.4.
Bij besluit van 13 mei 2020 heeft verweerder eiseres, op haar verzoek, in het bezit gesteld van een verblijfsdocument EU/EER voor verblijf als gezinslid van een Unieburger, op grond van het arrest Chavez-Vilchez. [2] Op 25 augustus 2022 is het inreisverbod van eiseres ingetrokken.
1.5.
Op 14 september 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar echtgenoot (referent). Ter onderbouwing van de aanvraag heeft eiseres onder meer een kopie van haar vreemdelingenpaspoort overgelegd, afgegeven door gemeente Almelo en een verklaring van de Irakese ambassade in Nederland van 28 juli 2020.
Het beroep van eiseres gaat om de afwijzing van deze aanvraag.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, van de Vw 2000, omdat eiseres geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd (het paspoortvereiste). Volgens verweerder is het vreemdelingenpaspoort daartoe onvoldoende. In dit verband is gewezen op het beleid, neergelegd in paragraaf B1/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Verweerder acht de overgelegde verklaring van de Irakese ambassade onvoldoende om eiseres vrij te stellen van het paspoortvereiste, als bedoeld in artikel 3.72 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt gesteld eiseres geen asielgerelateerde problemen heeft onderbouwd en dat artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) er niet aan in de weg staat dat eiseres tijdelijk terugkeert naar Irak om een paspoort te verkrijgen.
Wat is in geschil?
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder het vreemdelingenpaspoort ten onrechte onvoldoende acht. Daartoe stelt eiseres dat zij met het document kan reizen en dat het is afgegeven op basis van haar echt bevonden identiteitskaart. Eiseres heeft haar identiteit aldus aangetoond en in artikel 16 van de Vw 2000 staat niet vermeld dat alleen een paspoort wordt aangemerkt als geldig document voor grensoverschrijding. Eiseres stelt dat verweerder haar hierover ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord. In dit verband heeft zij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 17 november 2021. [3] Daarnaast heeft eiseres betoogd dat zij vrijgesteld dient te worden van het vereiste, omdat het niet evenredig is. In aanvulling op de eerdere verklaring heeft eiseres een tweede verklaring van de Irakese ambassade overgelegd, van 3 november 2022, waaruit blijkt dat zij voor het aanvragen van een paspoort dient terug te keren naar Irak omdat haar documenten zijn verlopen. In dit verband heeft eiseres verder aangevoerd dat zij niet naar Irak kan terugkeren, omdat dit niet mogelijk is met het vreemdelingenpaspoort. Ook stelt eiseres dat een terugkeer als alleenstaande vrouw, zonder vangnet in Irak, in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Ter zitting heeft eiseres aangevuld dat niet betrokken is dat zij christen is. Ook heeft eiseres verklaard dat zij niet beschikt over de noodzakelijke brondocumenten en heeft zij gewezen op passages in het algemeen ambtsbericht inzake Irak van december 2019 (blz. 30). Terugkeer is volgens eiseres ook in strijd met artikel 8 van het EVRM, omdat zij daardoor van haar kinderen gescheiden wordt. Tot slot stelt eiseres dat verweerder de leeftijd van haar kinderen niet in de besluitvorming heeft betrokken.
Het oordeel van de rechtbank
4.1.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aan de voorwaarde van het beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding voldoet, omdat zij geen geldig Irakees paspoort heeft overgelegd. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat het paspoortvereiste in reguliere aanvragen strikt wordt toegepast. [4] Het Nederlandse vreemdelingenpaspoort heeft verweerder onvoldoende mogen achten, omdat eiseres – zoals zij ook stelt – met dit document niet naar Irak kan reizen. Het document vermeldt dat het slechts geldig is voor (weder)toelating in Nederland. In dit verband heeft verweerder terecht gewezen op zijn beleid, neergelegd in paragraaf B1/4.2 van de Vc 2000, waaruit volgt dat enkel een erkend (buitenlands) paspoort wordt aangemerkt als document voor grensoverschrijding. Naar het oordeel van de rechtbank is dit beleid niet onredelijk. Daartoe stelt verweerder niet ten onrechte dat het doel en de strekking van het paspoortvereiste ook het mogelijk maken van terugkeer naar het land van herkomst omvat, mocht die noodzaak zich voordoen. De stellingen van eiseres dat zij eerder haar identiteit en nationaliteit heeft aangetoond en verblijfsrecht in Nederland geniet, laat dit onverlet. Dat enkel een document, afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst, wordt aangemerkt als geldig document voor grensoverschrijding volgt eveneens uit de wet (vgl. artikel 16 van de Vw 2000 in samenhang gelezen met artikel 3.72 van het Vb 2000).
4.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in het betoog dat zij in bezwaar gehoord had moeten worden ten aanzien van het beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding. In het primaire besluit heeft verweerder gewezen op de relevante regelgeving en zijn beleid, waaruit volgt dat een paspoort, afgegeven door de Irakese autoriteiten, noodzakelijk is. Gelet op hetgeen eiseres in bezwaar heeft aangevoerd, heeft verweerder kunnen stellen dat er geen twijfel bestond over de conclusie dat het bezwaar ongegrond is. Verweerder heeft op grond van de artikelen 7:2 en 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daarom van het horen mogen afzien. De verwijzing naar de uitspraak van 17 november 2021 leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank was in die zaak doorslaggevend dat door de vreemdeling in beroep alsnog zowel een verlopen als een geldig paspoort was overgelegd.
5.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij niet in het bezit kan worden gesteld van een paspoort, zodat zij niet wordt vrijgesteld van het paspoortvereiste. Ook heeft verweerder mogen stellen dat van eiseres verlangd kan worden dat zij tijdelijk terugkeert naar Irak om documenten te verkrijgen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
Bij toepassing van artikel 3.72 van het Vb 2000 heeft verweerder beoordelingsruimte en dient de rechtbank de beoordeling terughoudend te toetsen. [5] Verweerder heeft de overgelegde verklaringen van de Irakese ambassade onvoldoende kunnen achten. Daartoe heeft hij kunnen stellen dat uit de verklaringen niet blijkt dat afgifte van documenten in het geval van eiseres geheel onmogelijk is, maar dat zij deze zou moeten aanvragen in Irak. Eiseres heeft dit in zoverre niet betwist.
5.3.
Voor zover eiseres heeft gesteld dat terugkeer niet mogelijk is zonder geldige reisdocumenten, heeft zij ter zitting evenwel terecht gesteld dat het mogelijk is met een laissez-passer. De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat terugkeer in strijd is met artikel 3 van het EVRM, omdat zij als alleenstaande vrouw moet worden aangemerkt en christen is, dan wel dat ten onrechte niet is betrokken dat zij christen is. Daartoe stelt verweerder niet ten onrechte dat het asielbeleid (en het aanwijzen als kwetsbare minderheidsgroep) van toepassing is in geval van vestiging in Irak, terwijl van eiseres alleen wordt verlangd dat zij tijdelijk terugkeert. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat in de laatste asielprocedure door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, is geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als alleenstaande vrouw moet worden aangemerkt, dan wel niet met beperkte indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade omdat zij christen is. [6] Dit oordeel staat in rechte vast door de uitspraak van de ABRvS. De enkele stelling van eiseres, zonder nadere onderbouwing, dat zij een reëel risico loopt bij tijdelijke terugkeer, leidt de rechtbank daarom niet tot een ander oordeel.
5.4.
Evenmin volgt de rechtbank eiseres in de stelling dat het aanvragen van documenten in Irak niet mogelijk zou zijn, of lang zou duren, omdat uit het algemeen ambtsbericht inzake Irak, van december 2019, blijkt dat talloze locaties van de burgerlijke stand in 2018 niet goed zouden zijn toegerust of zijn gesloten. Hiertoe heeft verweerder ter zitting terecht gesteld dat uit de informatie niet blijkt dat dit geldt voor alle locaties. Het ambtsbericht vermeldt immers dat het met name gold voor kantoren in de provincies Anbar, Salaheddin, Diyala en Ninewa, terwijl eiseres afkomstig is uit Bagdad en heeft verklaard laatstelijk te zijn geregistreerd in Zakho, in de provincie Duhok. [7] Voor zover eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij niet beschikt over de brondocumenten voor de aanvraag van een paspoort, zoals een woonverklaring, heeft verweerder niet terecht gesteld dat zij dit niet heeft onderbouwd. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het algemeen ambtsbericht inzake Irak, van oktober 2021, blijkt dat het ook voor ontheemden mogelijk is om een woonverklaring aan te vragen en zich te registreren bij het ministerie van Migratie en Ontheemding (blz. 83 en 84). Tot slot volgt de rechtbank eiseres niet in de stellingen dat tijdelijke terugkeer in strijd is met artikel 8 van het EVRM en dat de belangen van de kinderen niet zijn meegewogen in het bestreden besluit. Daartoe heeft verweerder in het bestreden besluit terecht gesteld dat het geen voortdurende scheiding betreft, dat de echtgenoot van eiseres in de tussentijd voor hun kinderen kan zorgen, dat eiseres via communicatiemiddelen tijdelijk het gezinsleven op afstand kan uitoefenen en dat eiseres over een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez beschikt en daarom geen risico loopt dat zij niet kan terugkeren naar Nederland. Gelet op het voorgaande en in het bijzonder het gegeven dat eiseres in bezit is van een verblijfsrecht, volgt de rechtbank haar niet in het standpunt dat het vasthouden aan het paspoortvereiste onevenredig is.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt in haar beroep en dat verweerder haar aanvraag heeft mogen afwijzen. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bij uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2013 (201310175/1/V4; eerste asielaanvraag), van 16 februari 2016 (201310175/1/V4; tweede asielaanvraag) en van 14 februari 2020 (201310175/1/V4; derde asielaanvraag).
2.Arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 8 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:706, van 6 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:80 en van 27 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3157.
5.Zie de uitspraak van de ABRvS van 8 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:799.
6.Zie de uitspraak van 31 december 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:10778, r.o. 7.3 en 8.1.
7.Blz. 5 van het nader gehoor op 27 september 2017.