ECLI:NL:RBDHA:2023:2021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
NL19.27826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Keniaanse vrouw en haar kinderen; beoordeling identiteit en herkomst; vrees voor besnijdenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Keniaanse vrouw, geboren op 28 augustus 1978, die samen met haar kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt van Somalische afkomst te zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere zittingen en het indienen van diverse documenten door de eiseres, waaronder een contra-expertise van de Taalstudio. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw in het bezit was van een Keniaans paspoort en dat de taalanalyse door het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) concludeerde dat zij eenduidig herleidbaar was tot Kenia. De rechtbank heeft de vrees van de vrouw voor besnijdenis van haar dochter in Kenia erkend, maar oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom deze vrees niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, wat betekent dat de vrouw en haar kinderen niet onmiddellijk recht hebben op verblijf. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, vastgesteld op € 2.511,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.27826

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op 28 augustus 1978,
van Keniaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
mede namens haar kinderen:
[naam2],
geboren op 6 juli 2006,
[naam3],
geboren op 22 september 2011
(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Rossing).

ProcesverloopBij besluit van 15 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst in verband met nader onderzoek naar documenten (o.a. een paspoort van eiseres) door verweerder.
Op 23 augustus 2022 is het onderzoek naar de documenten afgerond. Het resultaat van dat onderzoek is vastgelegd in een verklaring van onderzoek.
Verweerder heeft op 9 september 2022 een verweerschrift ingediend. Hierop heeft de gemachtigde van eiseres op 6 november 2022 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is voorgezet op 17 november 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Eiseres is in het bezit (geweest) van een Keniaans paspoort op naam van [naam4] , geboren 12 september 1975 te Mombasa in Kenia. Met dit paspoort, voorzien van een door Nederland afgegeven visum, is eiseres naar Europa gereisd. Ondanks het Nederlandse visum heeft eiseres zich eerst in Duitsland gemeld en aldaar een aanvraag ingediend voor internationale bescherming. Na overdracht door Duitsland aan Nederland (op grond van de Dublinverordening) heeft eiseres in Nederland aangegeven dat zij [naam] heet, geboren is op 28 augustus 1978 te Bajuni in Somalië en dat zij de Somalische nationaliteit heeft. De personalia in het Keniaanse paspoort zouden betrekking hebben op een Keniaanse nicht van eiseres van wie zij in 1991 – na de gestelde dood van die nicht – de personalia heeft overgenomen.
1.2.
Op 24 april 2018 heeft eiseres voor zichzelf en haar kinderen een aanvraag ingediend voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.3.
Op 20 december 2018 heeft het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) in opdracht van verweerder bij eiseres een taalanalyse afgenomen. In het rapport van 4 februari 2019 komt TOELT tot de conclusie dat eiseres eenduidig herleidbaar is tot Kenia.
1.4.
Op 3 april 2019 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om de aanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond af te wijzen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. In het voornemen is onder andere overwogen dat eiseres, gelet op de uitslag van het onderzoek van TOELT en het feit dat eiseres met een Keniaans paspoort er in is geslaagd een Nederlands visum te verkrijgen, niet aannemelijk heeft gemaakt van Somalische afkomst te zijn.
1.5.
Eiseres heeft vervolgens een zienswijze ingediend. Bij de zienswijze heeft eiseres een contra-expertise, een Language Analysis, van de Taalstudio van 27 juni 2019 overgelegd. Uit het rapport volgt dat eiseres uit Chula (Somalië) komt.
1.6.
Op 8 augustus 2019 heeft verweerder een aanvullend voornemen uitgebracht.
1.7.
Bij rapport van 9 augustus 2019 heeft TOELT gereageerd op de contra-expertise die eiseres heeft overgelegd. TOELT komt tot de conclusie dat door de overgelegde contra-expertise slechts is aangetoond dat eiseres Swahili spreekt. Eiseres spreekt geen Somalisch. Dit strookt volgens het TOELT met de herkomst uit Kenia en met het taalprofiel dat de contra-expert in eerdere zaken van gestelde Somalische Bajuni’s heeft aangetroffen.
1.8.
Eiseres heeft op 5 september 2019 een aanvullende zienswijze ingediend.
1.9.
Bij bestreden besluit van 15 november 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw 2000 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de Vw 2000. Daarnaast is aan eiseres geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 juncto artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Verder is aan eiseres geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
1.10.
Eiseres heeft op 18 november 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.11.
Eiseres heeft vervolgens verzocht om aanhouding van de zaak op zitting in afwachting een reactie van de Taalstudio op het rapport van TOELT van 9 augustus 2019.
1.12.
De behandeling van de zaak ter zitting is vervolgens uitgesteld.
1.13.
Op 24 januari 2020 heeft eiseres de reactie van de Taalstudio overgelegd. Op 4 februari 2020 heeft TOELT een weerwoord overgelegd.
1.14.
Naar aanleiding van dit weerwoord heeft eiseres op 26 maart 2020 nadere gronden van beroep ingediend. Op 8 juni 2020 heeft verweerder vervolgens een verweerschrift ingediend.
1.15.
Op 21 januari 2021 heeft eiseres wederom nadere gronden van beroep ingediend. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar Somalische nationaliteit een kopie van een geboorteverklaring (afgegeven door de Somalische ambassade te Brussel), een nationaliteitsverklaring, een Somalische identiteitskaart en een Somalisch paspoort overgelegd.
1.16.
De rechtbank heeft verweerder vervolgens gevraagd of de overgelegde stukken aanleiding gaven tot het doen van nader onderzoek. Bij brief van 7 februari 2022 heeft verweerder hierop ontkennend gereageerd.
1.17.
Op 10 mei 2022 heeft de rechtbank verweerder gevraagd naar de stand van zaken. Op 16 mei 2022 heeft verweerder gereageerd. In de reactie stelt verweerder dat eiseres heeft geweigerd mee te werken aan een documentonderzoek. Eiseres heeft verweerder verwezen naar de gemeente Nijmegen. Verweerder heeft sinds februari 2022 herhaaldelijk en zonder resultaat informatie opgevraagd bij de gemeente Nijmegen.
1.18.
De rechtbank heeft vervolgens besloten de behandeling van het beroep voort te zetten.
1.19.
Verweerder heeft op 1 juli 2022 nogmaals een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft hier op 14 juli 2022 op gereageerd.
1.20.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep ter zitting van 21 juli 2022 geschorst, nadat eiseres desgevraagd ter zitting heeft aangegeven alsnog de documenten, die zij heeft gebruikt voor de inschrijving in de BRP van de gemeente Nijmegen, voor onderzoek te willen afgeven aan verweerder.
1.21.
Uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 23 augustus 2022 blijkt dat de drie overlegde consulaire verklaringen, het Somalische paspoort en de Somalische identiteitskaart positief zijn beoordeeld wat hun echtheid betreft. Verder blijkt uit de verklaring van onderzoek dat Bureau Documenten geen uitspraak kan doen over de opmaak en afgifte van de documenten en dat niet kan worden vastgesteld of de documenten inhoudelijk juist zijn.
1.22.
Op 9 september 2022 heeft verweerder opnieuw een verweerschrift ingediend. Op 6 november 2022 heeft eiseres hierop gereageerd.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
bedreigingen geuit door de familie van de tante;
aanslag Garissa universiteit en aanhouding door de militie;
problemen als gevolg van aanwezigheid bij de aanslag;
verdwijning van de echtgenoot en de problemen als gevolg van de verdwijning.
2.1.
De elementen 1, 2, 4 en 5 worden door verweerder niet geloofwaardig geacht. Element 3 wordt door verweerder wel geloofwaardig geacht.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Op hetgeen namens eiseres daartegen in beroep is aangevoerd, gaat de rechtbank, voor zover van belang, hierna in.
4. De rechtbank stelt vast dat uit het verweerderschrift van 9 september 2022 blijkt dat verweerder er, gelet op de uitkomst van het onder 1.21 genoemde onderzoek door Bureau Documenten, thans van uit gaat dat eiseres zowel de Keniaanse als de Somalische nationaliteit bezit. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat het feit dat thans wordt aangenomen dat eiseres ook de Somalische nationaliteit bezit, niet betekent dat daarmee ook wordt uitgegaan van de door haar gestelde identiteit en herkomst. In dit verband heeft verweerder verwezen naar de uitkomst van de taalanalyse (eenduidig Kenia) en het feit dat eiseres op basis van het aan haar verstrekte visum bekend is onder een andere naam en nationaliteit. Uit het visumdossier blijkt onder meer dat eiseres bij de Nederlandse ambassade in Tanzania een visum heeft aangevraagd. Bij deze aanvraag heeft eiseres gebruik gemaakt van een Keniaans paspoort op naam gesteld van [naam4] .
5. Voor zover eiseres heeft betoogd dat tijdens de gehoren zonder enige nadere motivering gebruik is gemaakt van niet-registertolken, overweegt de rechtbank het volgende. In de verslagen van het aanmeldgehoor, het eerste gehoor en het nader gehoor is vermeld dat eiseres in het Swahili is gehoord, maar dat in geen van die gevallen gebruik is gemaakt van een registertolk, omdat er geen tolken met een registervermelding in deze taal beschikbaar zijn voor de IND. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres tijdens deze gehoren heeft aangegeven de tolk Swahili goed te kunnen verstaan en te begrijpen. Ook heeft zij aan het einde van die gehoren aangegeven geen op- en/of aanmerkingen te hebben op de werkzaamheden van de tolk. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van communicatieproblemen tussen de tolk en eiseres. Gelet hierop slaagt de stelling van eiseres, dat zij zonder nadere motivering tijdens de gehoren zou zijn gehoord door een niet- registertolk en dat de dat dit afbreuk doet aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming, niet.
5.1.
De rechtbank is verder – anders dan eiseres – van oordeel dat de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) niet zo moet worden uitgelegd en begrepen dat het enkele feit dat eiseres tijdens de gehoren niet met elke tegenstrijdigheid is geconfronteerd, de conclusie rechtvaardigt dat het bestreden besluit wegens strijdt met artikel 3.113 van het Vb 2000 vernietigd zou moeten worden. Bovendien is – anders dan de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 20 september 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:4263), waar eiseres naar heeft verwezen, in deze zaak geen sprake van een groot aantal tegenstrijdigheden waar eiseres pas in het voornemen mee is geconfronteerd. Bovendien is het naar het oordeel van de rechtbank voorstelbaar dat het voor verweerder pas na de gehoren duidelijk was dat sprake was van tegenstrijdigheden in de verklaringen aangaande haar verschillende woonplaatsen. De stelling van eiseres dat het bestreden besluit reeds om die reden voor vernietiging in aanmerking komt, slaagt niet.
5.2.
Voorts ziet de rechtbank in hetgeen namens eiseres naar voren is gebracht, geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige aan te wijzen voor een taalanalyse. De rechtbank neemt in dit verband in aanmerking dat volgens vaste rechtspraak een advies van TOELT een deskundigenadvies aan de staatssecretaris is ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:197, onder 2.3). Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd. (zie de uitspraak van de ABRvS van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2566, onder 4.1.) Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder, mede gelet op de reacties van TOELT van 9 augustus 2019 en 4 februari 2020 naar aanleiding van de door eiseres ingebrachte contra-expertise, uitgaan van de door TOELT getrokken conclusie dat eiseres eenduidig te herleiden is tot de spraakgemeenschap Kenia. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het rapport taalanalyse dan ook bij zijn besluitvorming mogen betrekken.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, op basis van het rapport taalanalyse en het feit dat eiseres bij de Nederlandse autoriteiten bekend is onder de naam [naam4] , van Keniaanse nationaliteit, niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat nog steeds niet duidelijk is wie eiseres is en waar zij vandaan komt. Dat eiseres in beroep stukken heeft overgelegd op basis waarvan verweerder heeft aangenomen dat eiseres ook de Somalische nationaliteit heeft, betekent – anders dan eiseres betoogt – niet dat daarmee ook haar gestelde identiteit en herkomst aannemelijk zijn geworden. In dit verband heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat de uitkomst van de taalanalyse een sterke aanwijzing is dat de informatie, zoals die blijkt uit het visumdossier, juist is. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat het Keniaanse paspoort op basis waarvan de Nederlandse autoriteiten te Tanzania eiseres in het bezit hebben gesteld van een visum frauduleus is verkregen. Daarin is eiseres niet geslaagd.
5.4
Omdat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de door haar gestelde identiteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder evenmin geloof hoeven hechten aan haar verklaringen omtrent de redenen voor haar asielaanvraag. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS (21 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2896) kan namelijk worden afgeleid dat asielmotieven slechts betekenis kunnen hebben tegen de achtergrond van de vastgestelde herkomst, identiteit en nationaliteit van de vreemdeling.
6. Ten aanzien van de vrees van eiseres voor besnijdenis van haar dochter in Kenia overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft in beroep terecht aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen overwegingen heeft gewijd aan de door haar gestelde vrees voor besnijdenis van haar dochter. Dit is door verweerder ter zitting erkend. Dit betekent dat sprake is van een motiveringgebrek op dit punt zodat het bestreden besluit om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Voor toepassing van artikel 6:22 van de Awb, zoals door verweerder ter zitting is verzocht, is naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte. Wel ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72 van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat de door verweerder gegeven motivering, waarom eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar dochter te vrezen heeft voor besnijdenis in Kenia, dan wel zich niet zal kunnen onttrekken aan besnijdenis in Kenia volstaat. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder zich er rekenschap van heeft gegeven dat in Kenia nog steeds besnijdenis voorkomt, vooral onder bepaalde etnische groeperingen, maar dat uit de landeninformatie ook blijkt dat het aantal besnijdenissen aan het dalen is, de Keniaanse overheid zeer actief de praktijk van besnijdenis bestrijdt, dat vervolging wegens besnijdenissen in Kenia plaatsvindt en dat ongeveer 90% van de bevolking in Kenia tegen de praktijk van vrouwenbesnijdenis is. Hierbij heeft verweerder voorts terecht betrokken dat eiseres niet wordt gedwongen terug te keren naar het gebied waar de gestelde familie van haar gestelde overleden echtgenoot woont en dat eiseres, in het geval van daadwerkelijke dreiging van besnijdenis, de hulp van de Keniaanse autoriteiten kan inroepen.
7. Ten aanzien van het terugkeerbesluit overweegt de rechtbank het volgende. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1155) geoordeeld dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) volgt dat in elk terugkeerbesluit moet worden vermeld naar welk land de onderdaan van een derde land tot wie dat besluit is gericht moet worden verwijderd. Het moet voor de vreemdeling namelijk kenbaar zijn naar welk derde land hij zal worden verwijderd als het op gedwongen terugkeer aankomt. Hij kan dan eventuele belangen die aan de terugkeer in de weg staan zo goed mogelijk naar voren brengen, is beter in staat doeltreffende rechtsmiddelen tegen het terugkeerbesluit aan te wenden en kan eventueel een passende verblijfsvergunning aanvragen. Volgens de ABRvS biedt de uitleg van het Hof ruimte om bij meeromvattende beschikkingen die ook een terugkeerbesluit omvatten en waarin het land van terugkeer niet expliciet wordt genoemd, het land van terugkeer uit de motivering van die beschikking af te leiden. De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit volgt dat eiseres en haar kinderen de Keniaanse nationaliteit bezitten en daarnaast uitvoerig is besproken dat eiseres uit Kenia komt. De rechtbank is daarom van oordeel dat voldoende duidelijk is dat eiseres zal moeten terugkeren naar Kenia. Het feit dat verweerder thans ook uitgaat van de Somalische nationaliteit doet aan de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit niet af.
8. Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 8 van het (Europees)Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt de rechtbank het volgende. Pas in de gronden van beroep van 14 juli 2022 heeft eiseres erop gewezen dat zij inmiddels is gehuwd met een Nederlandse man. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat behandeling van het beroep op artikel 8 van het EVRM in deze procedure zal leiden tot een ontoelaatbare vertraging van de afdoening van de zaak als bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Vw 2000. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat onderhavige procedure reeds lange tijd duurt, eiseres pas in de gronden van beroep van 14 juli 2022 voor het eerst melding maakt van haar huwelijk met een Nederlandse man en dat toetsing aan artikel 8 van het EVRM betekent dat verweerder eiseres eerst nog dient te horen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat, indien eiseres verblijf wenst op grond van artikel 8 van het EVRM, zij daarvoor een nieuwe aanvraag zal moeten indienen.
Conclusie en gevolgen
9. Gelet op wat hierboven onder 5.5. is overwogen, heeft verweerder het bestreden besluit ten aanzien van de vrees van eiseres voor besnijdenis van haar dochter onvoldoende gemotiveerd en is het besluit daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 1 punt voor het verschijnen op de nadere zitting; met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.