ECLI:NL:RBDHA:2023:20537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.4891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de mvv-aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid met belangenafweging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 december 2023, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eisers, de ouders van referent, hadden een aanvraag ingediend om bij hun zoon, die in Nederland verblijft, te kunnen wonen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag eerder afgewezen, wat leidde tot een reeks van bezwaar- en beroepsprocedures. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wegen dan die van eisers en referent. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken, met name de afhankelijkheid van referent van zijn ouders en de omstandigheden waaronder hij naar Nederland is gekomen. Hierdoor wordt het bestreden besluit vernietigd en moet de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eisers. De rechtbank wijst ook de proceskosten toe aan eisers, die in totaal € 2.092,50 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer]

en
[eiseres], v-nummer: [nummer]
hierna: eisers
(gemachtigde: mr. E. van den Hombergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van [naam referent] (referent), om aan eisers, zijn vader en moeder, een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam referent] ’ te verlenen.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 1 april 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Daartegen hebben eisers bezwaar gemaakt. De staatssecretaris heeft dat bezwaar ongegrond verklaard. Die beslissing is met de uitspraak van uitspraak van 10 juni 2022 [1] vernietigd. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op het bezwaar. Met het besluit van 20 februari 2023 (het bestreden besluit) is het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
1.2.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De staatssecretaris heeft een inhoudelijk besluit op de aanvraag van eisers genomen. De rechtbank is niet gebleken dat eisers nog een belang hebben bij een beoordeling van hun beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk.
2.1.
Het beroep heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit [2] De rechtbank beoordeelt het beroep tegen dat besluit, waarbij de afwijzing van de aanvraag van eisers in stand is gelaten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De staatssecretaris heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wegen dan de belangen van eisers en referent. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Referent is geboren op [geboortedatum] 2001 en op 15 augustus 2020 is aan hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Hij wil zich graag herenigen met eisers. Referent en eisers hebben allen de Syrische nationaliteit en hebben tot 2012 in Syrië als gezin samengewoond. In dat jaar zijn zij als gevolg van het gewapend conflict in Syrië vertrokken naar Turkije. Eisers stellen dat de situatie in Turkije onhoudbaar was. Daarom is referent in oktober 2017 alleen doorgereisd naar Griekenland, met de bedoeling om door te reizen naar Nederland en zijn ouders later te laten overkomen. Zijn ouders zijn in Turkije achtergebleven omdat zij geen geld hadden om de reis te betalen. Eisers stellen dat referent in Griekenland maandenlang is vastgehouden op verschillende opvanglocaties voor vreemdelingen en dat de Griekse autoriteiten hem niet uit Griekenland lieten vertrekken. Pas in juni 2019, toen hij inmiddels 18 jaar was, lukte het hem naar Nederland door te reizen.
Referent wil herenigd worden met zijn ouders en heeft daartoe op 9 november 2020 een aanvraag ingediend die met het primaire besluit is afgewezen. De staatssecretaris heeft met het besluit van 4 februari 2022 het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 juni 2022 [3] heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard en het besluit van 4 februari 2022 vernietigd. Aan die uitspraak ligt ten grondslag dat de staatssecretaris de hoorplicht in bezwaar had geschonden. De uitspraak is inmiddels onherroepelijk.
Het bestreden besluit
5. De staatssecretaris heeft voorafgaand aan het bestreden besluit referent en zijn gemachtigde gehoord. In het bestreden besluit stelt de staatssecretaris zich samengevat op het standpunt dat voldaan is aan de voorwaarden voor het toepassen van het jongvolwassenen beleid en daarom wordt familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen referent en eisers aangenomen. De staatssecretaris heeft dat in de belangenafweging in het voordeel van eisers meegewogen. Ook weegt in het voordeel van eisers mee dat niet is gebleken dat eisers strafrechtelijke antecedenten hebben en dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. De staatssecretaris heeft de mate van binding met Syrië, Turkije en Nederland meegewogen. De gestelde problematiek met betrekking tot het levensonderhoud van eisers en hun gezondheid maken volgens de staatssecretaris niet dat aan het gezinsleven extra gewicht toekomt. De economische belangen van de Nederlandse staat zijn in het nadeel van eisers meegewogen, waarbij is meegewogen dat referent geen eigen middelen van bestaan heeft, dat eisers een beroep op de openbare kas zullen doen en gebruik zullen maken van publieke voorzieningen, zoals onderwijs en gezondheidszorg. Verder heeft de staatssecretaris de aard en intensiteit van het gezinsleven meegewogen en daarbij betrokken dat referent in staat wordt geacht om zich zelfstandig staande te houden. De (economische) belangen van de staat wegen volgens de staatsecretaris zwaarder dan de belangen van eisers. De belangenafweging valt daarom in het nadeel uit van eisers en referent.
Het beoordelingskader
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 13 juli 2022 [4] geoordeeld dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM altijd een belangenafweging moet verrichten, waarin alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar moeten worden afgewogen tegen het algemene belang van het van het economische welzijn van de Nederlandse staat. De bestuursrechter toetst zonder terughoudendheid of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Welke feiten en omstandigheden relevant zijn, hangt af van het concrete geval. Bij die beoordeling heeft de staatssecretaris een zekere beoordelingsruimte. De bestuursrechter toetst ook met enige terughoudendheid welk gewicht de staatssecretaris aan de feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft toegekend. Volgens de Afdeling moet de staatssecretaris alle relevante feiten kenbaar in onderlinge samenhang beoordelen [5] .
Verder volgt uit rechtspraak van de Afdeling dat de staatssecretaris de feiten en omstandigheden op basis waarvan hij tot de conclusie is gekomen dat aan het jongvolwassenenbeleid (paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire) is voldaan en dus sprake is van familie- of gezinsleven, in het voordeel van de betrokken vreemdeling(en) dient te betrekken bij de belangenafweging. [6] Bij de vaststelling of beschermenswaardig familieleven tussen betrokkenen bestaat en de te verrichten belangenafweging zijn dezelfde feiten en omstandigheden van belang, waarmee zij elkaar beïnvloeden.
Mocht de staatssecretaris de mate van afhankelijkheid meewegen in de belangenafweging?
7. Eisers voeren allereerst aan dat de beschikking innerlijk tegenstrijdig is, vanwege strijd met de ratio van het jongvolwassenenbeleid. Eerst wordt bij het aannemen van familieleven in de zin van het eerste lid van artikel 8 EVRM bij een jongvolwassene zoals referent uitgegaan van afhankelijkheid van zijn ouders en een niet verbroken gezinsband. Vervolgens wordt bij de belangenafweging van artikel 8, tweede lid, van het EVRM gesteld dat referent zich zelfstandig kan handhaven in Nederland, er geen intensieve gezinsband is en het contact kan worden gehandhaafd zoals het nu is. Ook is deze redenering in strijd met de ratio van het jongvolwassenbeleid; hereniging van jongvolwassenen die weliswaar strikt
genomen qua biologische leeftijd op eigen voeten staan maar in de praktijk nog afhankelijk zijn van hun ouders.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Anders dan eisers veronderstellen is het de staatssecretaris toegestaan om bij een referent die valt onder het jongvolwassenenbeleid in de belangenafweging te betrekken in hoeverre van de referent mag worden verwacht dat hij zich zelfstandig kan handhaven. Voor dit oordeel is steun te vinden in de rechtspraak van de Afdeling. [7]
Heeft de staatsecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging betrokken?
8. Eisers voeren verder aan dat de staatssecretaris geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt. Zij wijzen er onder meer op dat de gebeurtenissen in Griekenland waarover referent uitgebreid heeft verklaard en waardoor hij in Nederland aankwam toen hij net 18 jaar was, door de staatssecretaris onterecht in het bestreden besluit niet zijn meegewogen.
8.1.
De beroepsgrond slaagt. De rechtbank heeft er in de uitspraak van 10 juni 2022 op gewezen dat eisers in bezwaar (onder meer) hebben aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte niet in hun voordeel heeft meegewogen dat referent als gevolg van zijn problemen in Griekenland net te laat in Nederland is aangekomen om in aanmerking te kunnen komen voor een nareisvergunning en dat hij zijn ouders extra hard nodig heeft door alles wat hij in zijn jeugd in Syrië, Turkije en Griekenland heeft meegemaakt. De concrete en specifiek op hun situatie betrekking hebbende belangen die eisers in bezwaar hadden aangevoerd, hebben de rechtbank in die uitspraak tot de conclusie geleid dat er geen ruimte was de schending van de hoorplicht met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
8.2.
Eisers stellen terecht dat de staatssecretaris de onder 8.1. genoemde belangen, die door de rechtbank eerder als concrete en specifiek op hun situatie betrekking hebbende belangen zijn geduid, niet kenbaar heeft meewogen in de belangenafweging. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de staatssecretaris niet alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Wat eisers verder hebben aangevoerd behoeft geen verdere bespreking. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De staatssecretaris zal daarom een nieuwe beslissing op het bezwaar van eisers moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt de termijn waarbinnen dat besluit moet zijn genomen op zes weken.
9.1.
De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Die kosten voor het beroep tegen het bestreden besluit stelt de rechtbank met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674, - aan kosten van rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 837, - en wegingsfactor 1). Omdat de staatssecretaris niet op tijd op het bezwaar heeft beslist, krijgen eisers daarnaast een vergoeding van € 418,50 voor het indienen van het beroepschrift tegen het uitblijven van een besluit (wegingsfactor: 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bewaar van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 2.092,50, -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL22.527.
2.Dat volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zaaknummer NL22.527.
4.ECLI:NL:RVS:2022:2006, onder 9.3 en 9.3.1.
5.ABRS 15 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2024.
6.ABRS 9 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3660, onder 2.
7.ABRS 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2485.