ECLI:NL:RBDHA:2023:20647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
NL23.39327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt Eritrese nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 december 2023, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 werd opgelegd. Eiser betoogde dat de eerdere maatregel van bewaring onrechtmatig was en dat er geen strafrechtelijke aanleiding was voor zijn aanhouding. De rechtbank heeft de zaak op 20 december 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de eerdere maatregel van bewaring op een onjuiste grondslag berustte, maar dat verweerder tijdig een nieuwe maatregel had opgelegd. De rechtbank oordeelde dat er geen ernstige schending van het fundamentele recht van de vreemdeling was, omdat de belangen van de openbare orde zwaarder wogen dan de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel. Eiser had eerder een bevel terugkeer gekregen, maar had hieraan niet voldaan, wat het risico op onttrekking vergrootte. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring op juiste gronden was opgelegd en dat het beroep ongegrond was.

Daarnaast werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39327

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Mohammedali. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum]
2. Eiser voert aan dat de eerdere maatregel van bewaring, van 13 december 2023, onrechtmatig was en daarom is opgeheven. Hierdoor is ook de huidige maatregel onrechtmatig. Daarnaast is eiser niet rechtmatig staande gehouden, omdat er geen strafrechtelijke aanleiding was. Er is sprake van een vreemdelingentoezicht, maar er zijn geen feiten of omstandigheden waaruit naar objectieve maatstaven een redelijk vermoeden van illegaal verblijf heeft kunnen ontstaan. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 oktober 2023. [1] Tot slot stelt eiser dat had moeten worden volstaan met een lichter middel. Hij had namelijk een treinkaartje om naar Duitsland te vertrekken, maar is vervolgens in de verkeerde trein gestapt en had daarna geen middelen om een nieuw kaartje te bekostigen.
3. De Afdeling [2] heeft in de uitspraak van 12 juni 2018 [3] geoordeeld dat de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel niet alleen al daarom de daaropvolgende maatregel van aanvang af onrechtmatig is. Dit is slechts anders wanneer er sprake is van een ernstige schending van het aan de vreemdeling toekomende fundamentele recht in vrijheid te worden gesteld wanneer de bewaring onrechtmatig is. In het geval van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat er sprake is van een uitzondering. De eerdere maatregel berustte op een onjuiste grondslag. Verweerder heeft de grondslag tijdig gewijzigd, door binnen twee dagen een nieuwe maatregel op te leggen. Er is dan ook geen sprake van een ernstige schending van het fundamentele recht van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden als zijn bewaring onrechtmatig is.
4. De rechtbank leidt uit het proces-verbaal van aanhouding af dat eiser door de politie is aangehouden op grond van verdenking van overtreding van een artikel uit de Algemene Plaatselijke Verordening van Rotterdam. Daaruit volgt dat er geen vreemdelingrechtelijke aanleiding is geweest voor de aanhouding. Hetgeen door eiser hierover naar voren is gebracht, volgt de rechtbank dan ook niet. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank in het beroep tegen de maatregel van bewaring niet bevoegd is een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de (strafrechtelijke) aanhouding. Hetgeen eiser daarover verder naar voren heeft gebracht, behoeft dan ook geen bespreking meer.
5. Niet is gebleken dat een lichter middel had moeten worden opgelegd. Uit de gronden blijkt voldoende dat er sprake is van een risico op onttrekking. Eiser heeft eerder op 3 november 2023 een bevel terugkeer lidstaat gekregen om Nederland te verlaten en terug te keren naar Duitsland waaraan hij niet heeft voldaan. Verweerder stelt zich verder terecht op het standpunt dat uit het gehoor blijkt dat eiser niet uit Nederland wil vertrekken. De stelling dat hij een verkeerde trein heeft genomen leidt daarom niet tot het oordeel dat had kunnen worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. Op basis van deze feiten heeft verweerder geen lichter middel hoeven toe te passen.
6. De Afdeling heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [4] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb4 volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt ambtshalve [5] vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
7. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
8. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat dat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat het belang van de openbare orde de bewaring van eiser vordert. Dit maakt dat het belang van verweerder zwaar weegt. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen..
9. Nu verweerder de maatregel van bewaring op juiste gronden heeft opgelegd en niet is gebleken van enige onrechtmatigheid, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.