ECLI:NL:RBDHA:2023:21225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.24789 en NL23.24790
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning in het kader van het Dublin-systeem

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, waarbij Kroatië als verantwoordelijk land wordt aangemerkt. Eiser verzoekt om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is.

De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat Kroatië niet voldoet aan de verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Eiser verwijst naar een brief van de Kroatische autoriteiten en naar prejudiciële vragen die zijn gesteld aan het Hof van Justitie, maar de rechtbank stelt vast dat de hoogste bestuursrechter eerder heeft geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog steeds van toepassing is op Kroatië. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze eerdere uitspraken af te wijken.

Daarnaast wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen connexiteit meer is na de uitspraak in het beroep. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaart.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.24789 en NL23.24790
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1974. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt allereerst dat er ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zo blijkt de brief van 15 november 2022, waarin de Kroatische autoriteiten beweren dat zij nog nooit asielzoekers hebben uitgezet naar derde landen zonder dat hun aanvraag is beoordeeld of voordat hun procedure is beëindigd, aantoonbaar onjuist te zijn. De Kroatische autoriteiten melden bovendien dat zij geen verschil hanteren in de behandeling tussen Dublinclaimanten en asielzoekers die vanuit een derde land binnenkomen. Aangezien er sprake is van (gedocumenteerde) pushbacks door de Kroatische autoriteiten bij asielzoekers die vanuit een derde land binnenkomen, kan eiser hieruit concluderen dat een Dublinclaimant eenzelfde vernederende behandeling te beurt kan vallen. Eiser zal in Kroatië als Dublinclaimant dan ook een reëel risico lopen op pushbacks. Hierbij verwijst eiser naar een tweetal uitspraken van de rechtbank Den Haag [2] . Eiser verwijst voorts naar prejudiciële vragen die door deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch [3] zijn gesteld en betoogt dat de beantwoording van deze vragen zou moeten worden afgewacht. Tot slot zou verweerder aan eiser moeten verzekeren dat hij in Kroatië behandeld zal worden voor zijn medische aandoeningen. Uit een AIDA-rapport blijkt namelijk dat er voor asielzoekers slechts beperkte toegang is tot gezondheidszorg.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Kroatië dit niet doet.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De hoogste bestuursrechter heeft in de uitspraak van 13 september 2023 [4] bevestigd dat er, in tegenstelling tot de door eiser aangehaalde uitspraken van de rechtbank Den Haag, ten aanzien van Kroatië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens de hoogste bestuursrechter heeft verweerder met het onderzoek naar de actuele situatie voor Dublinclaimanten in Kroatië [5] de twijfel weggenomen of hij nog mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hierbij is van belang dat de hoogste bestuursrechter de uitspraak van de rechtbank Den Haag [6] heeft vernietigd en de door eiser aangehaalde brief van 15 november 2022 heeft behandeld in voornoemde Afdelingsuitspraak. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om van deze uitspraak af te wijken.
5.2
Ook het betoog van eiser dat de beantwoording van de prejudiciële vragen die de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch aan het Hof van Justitie heeft gesteld zou moeten worden afgewacht, slaagt niet. De hoogste bestuursrechter heeft reeds eerder in een uitspraak van 16 augustus 2023 [7] overwogen dat de prejudiciële vragen voor een situatie als deze kunnen worden beantwoord aan de hand van de rechtspraak van het Hof. De rechtbank ziet in het geval van eiser dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van die vragen.
6. Over de stelling dat verweerder aan eiser zou moeten verzekeren dat hij in Kroatië zal worden behandeld voor zijn aandoeningen, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit mogen stellen dat Kroatië dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Er zijn ook geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om eiser voor zijn medische aandoeningen te behandelen. De enkele algemene verwijzing naar AIDA-rapportage is hiertoe onvoldoende. Als eiser in Kroatië toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij zijn medische behandeling, ligt het op zijn weg hierover bij de Kroatische autoriteiten te klagen.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [8] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van A.E. Wadman, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 1 juni 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:7776) en
3.Zie de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
5.Zie de beslisnota van 21 december 2022, kenmerk 4392657, bij brief aan de Tweede Kamer van 20 januari 2023, kamerstukken 19637, nr. 3061.
7.ECLI:NL:RVS:2023:3133, onder ro. 6 tot en met 6.3.
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.