ECLI:NL:RBDHA:2023:21709

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
23/2587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens ontbreken huisvestingsvergunning voor verhuur van woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de oplegging van een bestuurlijke boete van € 10.000,- door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag beoordeeld. Eiser, eigenaar van een woning, had deze verhuurd aan huurders die niet beschikten over een huisvestingsvergunning. Eiser betoogde dat hij niet als overtreder kon worden aangemerkt omdat hij niet op de hoogte was van de vereiste vergunning. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan, aangezien hij verantwoordelijk is voor het rechtmatig gebruik van zijn woning, ook al verhuurt hij deze. De rechtbank wijst erop dat het niet voldoende is om te stellen dat hij de Nederlandse taal niet machtig is en pas sinds 2020 in Nederland woont. Eiser had zich actief moeten informeren over de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank concludeert dat de boete van € 5.000,-, die door verweerder was opgelegd na advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, niet onevenredig is en dat er geen aanleiding is om deze te matigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of vergoeding van proceskosten terug.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2587

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T.Y. Tsang),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de oplegging van een bestuurlijke boete.
1.1.
Verweerder heeft dit besluit (het primaire besluit) op 19 juli 2022 genomen. Met het bestreden besluit van 21 maart 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] (hierna: de woning) en verhuurt deze. Na een melding is bij een controle op 14 juni 2022 door de inspecteur van de Haagse Pandbrigade (hierna: de inspecteur) vastgesteld dat eiser de woning in gebruik heeft gegeven aan huurders die op dat moment niet beschikten over een huisvestingsvergunning en daarmee de wet heeft overtreden. [1] Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser om die reden een bestuurlijke boete van € 10.000,- opgelegd. [2]
3. Op 14 november 2022 heeft de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) advies uitgebracht aan verweerder. De commissie stelt vast dat er geen sprake is van bedrijfsmatige verhuur van woningen en dat het bedrag van de boete daarom moet worden gematigd naar € 5.000,-. Dit bedrag moet volgens de commissie nog verder worden gematigd omdat er sprake is van een verminderde ernst van de overtreding. Verweerder heeft dit advies van de commissie gedeeltelijk opgevolgd en het bedrag van de bestuurlijke boete bij het bestreden besluit gematigd naar € 5.000,- omdat er geen sprake is van bedrijfsmatige verhuur. Volgens verweerder is er echter geen sprake van een verminderde ernst van de overtreding waardoor er geen aanleiding bestaat om het bedrag van de bestuurlijke boete nog verder te matigen.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser geeft aan dat de overtreding niet aan hem kan worden toegerekend. Hij wijst erop dat hij pas sinds 2020 in Nederland woont en dat hij de Nederlandse taal niet machtig is. Hierdoor was hij niet op de hoogte van de relevante wet- en regelgeving. Ditzelfde geldt voor de huurder van de woning. Verder stelt eiser dat hem bij de aanschaf van de woning niet is medegedeeld dat er een huisvestingsvergunning is vereist voordat deze kan worden verhuurd. Er is bovendien sprake van een beperkte ernst van de overtreding omdat verweerder eiser later alsnog een huisvestingsvergunning heeft verleend. In een eerdere zaak heeft deze omstandigheid ertoe geleid dat het bedrag van de boete nog verder werd gematigd. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Niet in geschil is dat de huurders tijdens de inspectie van de woning niet in het bezit waren van een huisvestingsvergunning. Hiermee was verweerder naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om op grond van artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet en artikel 2.2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening een boete aan eiser op te leggen.
Is eiser aan te merken als overtreder?
6. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter is de overtreder in ieder geval degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. [4] Daarnaast kan in bepaalde gevallen ook degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden. Een eigenaar van een woning is in beginsel verantwoordelijk voor het rechtmatig gebruik van de woning, ook als hij het beheer daarvan uit handen geeft. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van een door hem verhuurd pand moet de eigenaar aannemelijk maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand onrechtmatig werd gebruikt. Op eigenaren van woningen rust een actieve zorgplicht om zich te informeren over het gebruik van hun woning en zich op de hoogte te stellen van de geldende regels. Eigenaren kunnen zich daarbij niet verschuilen achter de bepalingen van een huurcontract. Het gaat volgens vaste rechtspraak niet om de vraag of een eigenaar wist dat zijn woning onrechtmatig werd gebruikt, maar of hij dit kon weten als hij voldoende toezicht had gehouden op hun woning.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aan zijn zorgplicht als eigenaar van de woning heeft voldaan. Als eigenaar van de woning heeft eiser een zorgplicht en moet hij zich (laten) informeren over de geldende wet- en regelgeving en ervoor zorgen dat de huurders over een huisvestingsvergunning beschikten. Hij had er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om de huissleutel pas te verstrekken zodra de huurder de beschikking had over een huisvestingsvergunning. Verweerder hoefde geen gewicht toe te kennen aan de stelling van eiser dat hij pas sinds 2020 in Nederland woonachtig is en de Nederlandse taal niet machtig is en daardoor niet op de hoogte was van de wet- en regelgeving. Ditzelfde geldt voor de stelling van eiser dat bij de aanschaf van de woning niet werd medegedeeld dat er een huisvestingsvergunning nodig is voor het verhuren ervan. Deze aspecten komen, gelet op de hiervoor al genoemde zorgplicht, voor eisers rekening en risico.
Bestaat er aanleiding om de hoogte van de boete te matigen?
8. Verweerder is in geval van niet-bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte in beginsel verplicht een bestuurlijke boete van € 5.000,- op te leggen.
8.1.
Hoewel de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift in vastgesteld en sprake is van een gefixeerd boetestelsel, moet verweerder op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niettemin een lagere bestuurlijke boete opleggen indien eiser aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Volgens vaste rechtspraak kunnen en verminderde verwijtbaarheid, en beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om een boete te matigen. [5]
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een boete niet onevenredig is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden om deze te matigen. De ernst van de overtreding is een gegeven nu uit voornoemd rapport van de toezichthouders blijkt dat de woning in gebruik was gegeven zonder de vereiste huisvestingsvergunning. Bij deze overtreding past het gefixeerde boetebedrag € 5.000,-.
8.3.
De rechtbank stelt voorop dat ter zitting door de gemachtigde van eiser is aangegeven dat de hoogte van het boetebedrag financieel gezien geen onevenredige belasting vormt voor eiser. De rechtbank is verder van oordeel dat van verminderde verwijtbaarheid geen sprake is. Eiser had als eigenaar van de woning kunnen en moeten weten dat hij een huisvestingsvergunning nodig had voor het verhuren van de woning. Niet is gebleken dat eiser er alles aan heeft gedaan om de overtreding te voorkomen.
8.4.
Verder leidt de omstandigheid dat vlak na het constateren van de overtreding alsnog een huisvestingsvergunning is aangevraagd en deze ook is verleend, niet tot het oordeel dat sprake is van een beperkte ernst van de geconstateerde overtreding. Die omstandigheid doet niet af aan het feit dat eiser ten tijde van de controle op 14 juni 2022 zijn woning vanaf 9 februari 2020 verhuurde zonder dat de huurders over een huisvestingsvergunning beschikten. De door eiser aangehaalde uitspraak biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Zo was in die zaak voldoende aannemelijk gemaakt dat de verhuurder de huurders meerdere keren had gewezen op de verplichting een huisvestingsvergunning aan te vragen en was er ten tijde van de inspectie ook al een afspraak gemaakt bij de gemeente om een huisvestingsvergunning aan te vragen. De rechtbank overweegt dat die omstandigheden in deze zaak niet aan de orde zijn.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Huisvestingswet 2014 (hierna: de Huisvestingswet), gelezen in samenhang met 1:1, 2:1 en 2:2 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (hierna: de huisvestingsverordening
2.Zie artikel 7:2 van de Huisvestingsverordening, in samenhang gelezen met Bijlage II van de Huisvestingsverordening.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:5202.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1598.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1654.