ECLI:NL:RBDHA:2023:2220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
NL22.26151
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinoverdracht naar Bulgarije en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om een zienswijze in te dienen en dat hij in Bulgarije was blootgesteld aan onmenselijke behandeling, wat in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 februari 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat Bulgarije de verantwoordelijke lidstaat was en dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de eiser in Bulgarije niet de bescherming zou krijgen die hij nodig had. De rechtbank wees erop dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij eerder in Bulgarije was behandeld in strijd met zijn rechten en dat hij niet had geklaagd over zijn behandeling in Bulgarije. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die aan de overdracht van de eiser aan Bulgarije in de weg stonden.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26151

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor eiser was eveneens als tolk aanwezig M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 1 augustus 2022 in Nederland een asielaanvraag gedaan. De Bulgaarse autoriteiten hebben op verzoek van Nederland op 28 september 2022 ingestemd met de terugname van eiser onder de Dublinverordening. [1] Niet in geschil is dat Bulgarije in beginsel geldt als de verantwoordelijke lidstaat.
2. Eiser stelt zich echter op het standpunt dat het bestreden besluit - dat tevens geldt als overdrachtsbesluit – niet in stand kan blijven. Hij voert hiertoe allereerst aan dat hij niet in de gelegenheid is geweest om een zienswijze in te dienen, omdat hij niet op de hoogte is gebracht van het voornemen. Hij heeft de hem destijds toegewezen advocaat nooit gesproken. Hij heeft daarom ook geen correcties of aanvullingen op het verslag van het aanmeldgehoor kenbaar kunnen maken. Zo heeft hij niet kunnen aanvullen dat hij, toen hij vrijkwam uit detentie en naar een kamp was gebracht, een dag later richting Servië is gegaan, maar bij de grens is opgepakt, geslagen en meegenomen. Zijn geld en telefoon zijn afgepakt en hij is in een busje met 12 anderen uitgezet naar Turkije. Nadien heeft hij nog vier keer geprobeerd opnieuw Bulgarije binnen te komen, wat uiteindelijk lukte waarna hij door is gereisd via Servië en Oostenrijk naar Nederland. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat in het voornemen en de beschikking niet of nauwelijks is meegewogen dat eiser al is blootgesteld aan een met artikel 4 van het Handvest [2] strijdige behandeling. Hij is vier weken opgesloten, heeft geen advocaat of rechter gezien, is geslagen, zelfs met een elektrische stok, heeft dagenlang in de kou in zijn ondergoed moeten rondlopen, is urenlang in die kleding en kou verhoord, en zijn telefoon en geld zijn afgepakt. Hij is slachtoffer geworden van de illegale pushbackpraktijken, zelfs tijdens de behandeling van zijn asielaanvraag.
Eiser acht de overdracht aan Bulgarije in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest, nu eiser in het verleden in Bulgarije al is blootgesteld aan een hiermee strijdige behandeling. Hierbij wijst eiser erop dat meerdere zittingsplaatsen van deze rechtbank al hebben geoordeeld dat er in het geval van Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan vanwege de pushbacks die er plaatsvinden. Daarbij heeft zittingsplaats ’s-Hertogenbosch op 15 juni 2022 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof [4] over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] De Afdeling [6] heeft op 17 januari 2023 besloten om de behandeling van een hoger beroep aan te houden in afwachting van het oordeel van het Hof.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond is. Hij stelt dat het voor rekening van eiser dient te blijven dat zijn toenmalige gemachtigde na het voornemen geen contact heeft opgenomen met eiser of verweerder. Verweerder volgt niet zonder meer dat eiser in Bulgarije het slachtoffer is geworden van pushbacks, omdat dit geenszins volgt uit de tijdens het gehoor door eiser afgelegde verklaringen. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat hij eerder in Bulgarije is behandeld in strijd met artikel 3 van het EVRM en/of artikel 4 van het Handvest. Eiser kon hier ook over klagen in Bulgarije en niet is gebleken dat de Bulgaarse autoriteiten eiser niet konden of wilden helpen. Tot slot heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant in Bulgarije geconfronteerd zal worden met een pushback.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit de stukken blijkt dat op 16 oktober 2022 van eiser een Dublingehoor is afgenomen. Aan het einde daarvan is aan hem meegedeeld dat hem een advocaat zal worden toegewezen via de Raad voor Rechtsbijstand, aan wie een exemplaar van het rapport van gehoor zal worden toegezonden. Verder blijkt uit de stukken dat het voornemen op 29 november 2022 is toegezonden aan de op dat moment toegewezen advocaat van eiser. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het aan deze gemachtigde was om in contact te treden met eiser om te bezien of er aanvullingen en correcties op het gehoor nodig waren en om desgewenst een schriftelijke zienswijze in te dienen naar aanleiding van het voornemen. Voor zover het voor de toenmalige gemachtigde destijds onmogelijk was om contact te leggen met eiser, had de gemachtigde dit kunnen melden bij verweerder. Nu niet is gebleken dat de toenmalige gemachtigde zich op enig moment voorafgaand aan de bekendmaking van het bestreden besluit bij verweerder heeft gemeld, kan niet worden gezegd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door op de aanvraag te beslissen.
5. Eiser is tijdens het Dublingehoor uitgelegd dat Bulgarije zal worden verzocht om eiser over- of terug te nemen. Eiser is er daarbij op gewezen dat hij alle omstandigheden die van belang kunnen zijn bij het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat kenbaar dient te maken. Hem is gevraagd naar zijn reisroute en naar zijn bezwaren om terug te keren naar Bulgarije. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het dan ook in de rede had gelegen dat eiser al tijdens het Dublingehoor melding had gemaakt van de pas in beroep door hem genoemde pushbacks.
6. Daarbij komt dat de Bulgaarse autoriteiten met het claimakkoord hebben toegezegd dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen. Verweerder mag er daarbij vanuit gaan dat zij de Europese asielrichtlijnen in acht zullen nemen. Deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft verder al eerder geoordeeld [7] dat in het geval van Bulgarije niet is gebleken van concrete aanknopingspunten, zoals bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022 [8] , dat Dublin-terugkeerders het reële risico lopen om door middel van een zogenoemde ‘pushback’ vanuit Bulgarije te worden doorgestuurd naar een derde land zonder dat zij een verzoek om internationale bescherming hebben kunnen doen en een asielprocedure hebben kunnen doorlopen. In wat eiser in beroep naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
7. Voor zover eiser stelt eerder slecht te zijn behandeld door de Bulgaarse autoriteiten, lag het op zijn weg om hierover te klagen in Bulgarije. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem onmogelijk of volstrekt zinloos was. Overigens is ook in dit opzicht nog van belang dat eiser destijds als illegale vreemdeling is aangetroffen en dat hij toen niet het voornemen had om in Bulgarije asiel te vragen.
8. De rechtbank ziet, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, geen aanleiding om uit te gaan van de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De omstandigheid dat de Afdeling in een recente zaak over een Dublinoverdracht naar Polen heeft besloten om het antwoord van het Hof op vragen hierover af te wachten, leidt niet tot een andere beoordeling. Uit de door eiser overgelegde brief van de Afdeling blijkt namelijk dat in die zaak ook de ontvangen signalen over het functioneren van de rechterlijke macht in Polen een rol spelen. Niet is gebleken van dezelfde of vergelijkbare informatie over de rechterlijke macht in Bulgarije.
9. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat er in het geval van eiser geen aanwijzingen zijn dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen en dat er ook overigens niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die aan overdracht van eiser aan Bulgarije in de weg staan.
10. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.