ECLI:NL:RBDHA:2023:2454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL22.20076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 2 maart 2023, wordt de asielaanvraag van eiser behandeld in het kader van de Dublinverordening. Eiser heeft een verzoek om internationale bescherming ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft zijn aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser betwist dit en verwijst naar de AIDA-rapporten die een verslechterde situatie voor Dublinclaimanten in Bulgarije beschrijven, waaronder meldingen van pushbacks en mishandeling van asielzoekers. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet zonder nader onderzoek van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan, gezien de ernstige tekortkomingen in de asielprocedure in Bulgarije. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije in acht moet worden genomen. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,- toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20076

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 maart 2023 in de zaak tussen

[Eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Op 16 december 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en aanvullende vragen gesteld aan de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft deze beantwoord en eiser heeft daarop gereageerd. Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om aan te geven of zij behoefte hadden aan een nadere zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. [1]

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. Eiser heeft op 3 mei 2022 een verzoek om internationale bescherming ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat hij eerder op 27 september 2021 in Bulgarije ook al een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
2. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland aan Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Bulgarije vaststaat (een zogenaamd ‘fictief claimakkoord’). [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ten aanzien van Bulgarije niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan. De staatssecretaris mocht daarom de aanvraag van eiser niet zonder nader onderzoek niet in behandeling nemen. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen en wat dit betekent voor het beroep en het bestreden besluit. Dat doet de rechtbank aan de hand van de argumenten die eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Wat is het standpunt van eiser?
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Volgens eiser kan de staatssecretaris niet meer uitgaan van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 augustus 2017 [4] , waarin is geoordeeld dat er ten aanzien van Bulgarije nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Deze uitspraak is niet meer recent en de situatie in Bulgarije is verslechterd, aldus eiser. Eiser verwijst naar de AIDA [5] -rapporten over Bulgarije van januari 2021 (update 2020) en februari 2022 (update 2021), waaruit volgt dat pushbacks in Bulgarije op grote schaal plaatsvinden en waarbij asielzoekers worden mishandeld en beroofd van hun eigendommen. Uit het meest recente rapport volgt dat er in 2021 2.513 pushbackincidenten zijn geregistreerd, waarbij 44.988 individuen zijn betrokken. Volgens eiser blijkt ook uit het meest recente jaarrapport van Amnesty International van 29 maart 2022 dat aan de Bulgaarse buitengrenzen pushbacks plaatsvinden. Ook heeft eiser verwezen naar een artikel van de ECRE [6] van 10 september 2021 [7] . Uit dit artikel blijkt dat het Bulgaarse Helsinki Comité melding maakt van 1.064 indirecte pushbacks (aan de buitengrens van Bulgarije) en 323 directe pushbacks (van binnen het Bulgaarse grondgebied) van in totaal 13.363 personen, over de eerste acht maanden van 2021. In dit kader verwijst eiser naar uitspraken van de zittingsplaatsen Haarlem [8] , Roermond [9] en Amsterdam [10] van deze rechtbank. In deze uitspraken hebben deze zittingsplaatsen geoordeeld dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan. Eiser heeft verder video’s overgelegd ter onderbouwing van de slechte omstandigheden in Bulgarije. De staatssecretaris heeft deze video’s niet willen aannemen. Tot slot wijst eiser op het document “Veelgestelde Vragen - Dublinterugkeerders Bulgarije 2022” van Vluchtelingenwerk Nederland [11] , waaruit volgens hem volgt dat toegang tot door de staat verstrekt voedsel en onderdak in Bulgarije niet is gegarandeerd voor niet-kwetsbare terugkeerders en dat er geen financiële tegemoetkoming en geen vergoeding van medische zorg is. Eiser stelt zich, onder verwijzing naar de bovengemelde bronnen en rechtspraak, op het standpunt dat ook in zijn geval niet, althans niet zonder nader onderzoek, kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije in deze rapporten kan volgens eiser niet voor zijn risico komen, gelet op de aard, de omvang en de duur van deze fundamentele tekortkoming.
4.1.
Eiser stelt zich subsidiair op het standpunt dat in zijn persoonlijke geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser betoogt dat hij in Bulgarije is blootgesteld aan mishandeling en foltering. Hij wijst hierbij op het door hem overgelegde videomateriaal. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor gewag gemaakt van mishandelingen en littekens, maar de staatssecretaris heeft daar geen aandacht aan besteed. De littekens zijn inmiddels niet meer direct zichtbaar. Dit is volgens eiser onzorgvuldig. Ook heeft de staatssecretaris volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom eiser zou kunnen klagen bij de daarvoor geschikte instanties en waarom de Bulgaarse autoriteiten hem zouden kunnen of willen helpen.
4.2.
Meer subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat de staatssecretaris gebruik had moeten maken van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser meent dat de aanwezigheid van zijn broer in Nederland, in combinatie met zijn psychische problemen reden had moeten zijn voor de staatssecretaris om eisers asielverzoek aan zich te trekken. Ter onderbouwing legt eiser een aantal documenten over om aan te tonen dat zijn gestelde broer daadwerkelijk zijn broer is en dat deze ook daadwerkelijk in Nederland woont. Ook legt eiser documenten over met betrekking tot afspraken met zijn psycholoog en over de medicijnen die hij neemt. Eiser wijst er daarbij op dat de Dublinverordening erop is gericht familie- en gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden.
Mag de staatssecretaris uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije?
5. De centrale vraag die de rechtbank moet beantwoorden en die de reden is dat het beroep van eiser door de meervoudige kamer wordt behandeld, is of de staatssecretaris ten aanzien van Bulgarije in zijn algemeenheid uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de staatssecretaris uit mag gaan van het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dat vermoeden is weerlegbaar en het is aan de vreemdeling om dat te doen. Voor het uitbereide toetsingskader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022. [12] In die uitspraak lag de rechtsvraag voor of de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië uit kon gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gelet op de ‘pushbacks’ die in dit land plaatsvonden. Een pushback houdt in dat een asielzoeker naar een derde land wordt teruggestuurd zonder dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft kunnen doen en een asielprocedure heeft kunnen doorlopen. Uit deze Afdelingsuitspraak volgt dat pushbacks in zijn algemeenheid een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure van de betrokken lidstaat in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Verder volgt uit deze uitspraak dat, wanneer in de betrokken lidstaat dergelijke pusbacks plaatsvinden, beoordeeld moet worden of deze fundamentele systeemfout in die lidstaat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt en zo ja, of deze fundamentele systeemfout ook relevant is voor de specifieke overdracht van Dublinclaimanten aan die lidstaat.
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat in Bulgarije sprake is van pushbacks. Gelet op de door eiser ingeroepen rapporten over de pushbacks in Bulgarije, zoals beschreven onder punt 4 van deze uitspraak, moet worden geoordeeld dat de pushbacks in Bulgarije een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure van dat land, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Uit die rapporten blijkt namelijk dat de pushbacks in Bulgarije niet incidenteel, maar al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden. Zo vermeldt het AIDA-rapport (update 2020) dat er, zowel 498 indirecte pushbacks van 3.493 individuen, en 569 directe pushbacks van 11.770 personen hebben plaatsgevonden in 2020. Het AIDA-rapport (update 2021) vermeldt dat er in 2021 2.513 pushbackincidenten zijn geregistreerd, waarbij 44.988 personen zijn betrokken. [13]
5.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn dat de fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije als gevolg van pushbacks ook relevant is voor Dublinclaimanten. De rechtbank benadrukt daarbij dat het weliswaar aan eiser is om aannemelijk te maken dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, maar dat deze bewijslast niet zover gaat dat eiser moet
aantonendat pushbacks ook ten aanzien van Dublinclaimanten plaatsvinden. Het is voldoende als serieuze aanknopingspunten daarvoor aanwezig zijn.
Uit de onder 4 aangehaalde informatie blijkt dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Bulgarije bevinden. Hieruit volgt dat sprake is van serieuze aanknopingspunten dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die door Bulgarije opnieuw zijn toegelaten vanuit andere EU-lidstaten. Overgedragen Dublinclaimanten kunnen zich in de regel als asielzoekers immers vrij op het grondgebied van Bulgarije bewegen. [14]
De rechtbank betrekt daarbij ook dat de ‘update 2021’ van het AIDA-rapport, anders dan eerdere versies, niet meer staat vermeld dat terugkerende Dublinclaimanten geen obstakels tegenkomen “in accessing the asylum procedure in Bulgaria” [15] , maar dat zij geen obstakels tegenkomen “in accessing the territory of Bulgaria” [16] . Anders dan de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat dit wel degelijk een wezenlijk verschil is, waaruit op zijn minst valt af te leiden dat de toegang van terugkerende Dublinclaimanten tot de asielprocedure blijkbaar minder vanzelfsprekend is dan dat deze in het verleden was. De staatssecretaris kan verder wel gevolgd worden dat het onderscheid dat in de ‘update 2021’ wordt gemaakt tussen enerzijds terugkeerders wiens eerdere asielprocedure nog open staat of niet-inhoudelijk is afgesloten en anderzijds terugkeerders wiens eerdere asielaanvraag inhoudelijk is afgewezen, [17] ook al in eerdere versies van het rapport werd gemaakt, maar dat betekent nog niet dat daarom geen sprake is van een verslechterde situatie. Uit die informatie blijkt namelijk dat sommige groepen Dublinclaimanten bij terugkeer worden behandeld als irreguliere immigranten en in uitzetcentra worden geplaatst. Die uitzetcentra bevinden zich onder meer nabij de Bulgaars-Turkse grens. [18] Deze omstandigheid, in combinatie met de kennelijk grotere obstakels om toegang tot de asielprocedure te verkrijgen en de grote aantallen pushbacks die zich niet alleen bij de grens maar ook verder landinwaarts voordoen, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er voldoende aanknopingspunten zijn dat ook terugkerende Dublinclaimanten in Bulgarije te maken kunnen krijgen met pushbacks.
Om die reden had de staatssecretaris nader onderzoek moeten doen naar het risico voor overgedragen Dublinclaimanten om door Bulgarije te worden uitgezet zonder behandeling dan wel tijdens de behandeling van hun asielverzoek. Gegeven de aard, de omvang en de duur van de in deze zaak spelende fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt, kan het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije niet voor risico van de vreemdeling komen. [19] Gelet hierop betoogt eiser terecht dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij voor Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De rechtbank komt hiermee tot hetzelfde oordeel als de zittingsplaatsen Haarlem, Roermond, Amsterdam [20] en Utrecht [21] van deze rechtbank, en tot een ander oordeel dan de zittingsplaatsen Middelburg [22] , Rotterdam [23] en Groningen [24] .
5.3.
De beroepsgrond slaagt. Gelet hierop is het niet meer nodig om de overige beroepsgronden van eiser te bespreken. Het is aan de staatssecretaris om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije voordat hij zich op het standpunt kan stellen dat door overdracht van eiser aan Bulgarije geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM. Niet valt uit te sluiten dat de staatssecretaris daarbij ook nader onderzoek zal moeten doen naar de verblijfsstatus van eiser in Bulgarije en/of de stand van eisers asielprocedure in Bulgarije. Zoals onder 5.2 is overwogen blijkt uit de AIDA-rapporten namelijk dat de te verwachten behandeling van terugkerende Dublinclaimanten afhankelijk is van de status van hun eerdere asielaanvraag. Daarbij is van belang dat, zoals de staatssecretaris in zijn reactie van 30 december 2023 erkent, onduidelijk is onder welke categorie eiser valt, omdat niet vaststaat of de asielaanvraag van eiser in Bulgarije inhoudelijk is afgedaan.
Wat betekent dit voor het beroep en het besluit?
6. Gelet op wat onder 5 tot en met 5.3 is overwogen is het beroep gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen, omdat het aan de staatssecretaris is om nader onderzoek te doen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om op grond van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen, omdat niet bekend is hoe lang het benodigde onderzoek zal duren. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 oktober 2022;
- draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, voorzitter, en mr. G.W.B. Heijmans en mr. H. van Eijken, leden, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:57 van de Awb.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dat volgt uit artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
4.ABRvS 7 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2123.
5.Asylum Information Database.
6.European Council on Refugees and Exiles.
7.Bulgaria: Pushbacks Escalate as Government Discusses Reinforcements at Borders, bron: https://ecre.org/bulgaria-pushbacks-escalate-as-government-discuss-reinforcements-at-borders.
8.Rb Den Haag, zp Haarlem, 29 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8348.
9.Rb Den Haag, zp Roermond, 6 september 2022, zaaknummer NL22.11233 (niet gepubliceerd).
10.Rb Den Haag, zp Amsterdam, 10 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14440.
11.https://www.vluchtweb.nl/document/vwn-veelgestelde-vragen-dublinterugkeerders-bulgarije-2022.
12.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042.
13.Vergelijk punt 6 van de in noot 12 genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022.
14.Zie artikel 7, eerste lid, van de Opvangrichtlijn.
15.Zie bijvoorbeeld het AIDA-rapport update 2020, pagina 33.
16.AIDA-rapport update 2021, pagina 39.
17.AIDA-rapport update 2021, pagina 40.
18.AIDA-rapport update 2021, pagina 39.
19.Vergelijk punt 7 van de in noot 12 genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022.
20.Zie voetnoten 7, 8 en 9.
21.Rb Den Haag, zp Utrecht, 13 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12558.
22.Rb Den Haag, zp Middelburg, 20 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11072.
23.Rb Den Haag, zp Rotterdam, 13 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:377.
24.Rb Den Haag, zp Groningen, 28 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2314.