ECLI:NL:RBDHA:2023:2658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
21/4142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten met toepassing van beleidsregels en evenredigheidstoets

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2023, wordt het beroep van eisers tegen de intrekking van hun recht op bijzondere bijstand en de terugvordering van een bedrag van € 809,29 beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het in redelijkheid van zijn terugvorderingsbevoegdheid gebruik heeft mogen maken. De eisers ontvingen bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten, maar het college heeft deze bijstand ingetrokken op basis van de veronderstelling dat eisers voldoende draagkracht uit inkomen hadden. De rechtbank oordeelt dat het college niet heeft gekeken naar bijzondere omstandigheden die de terugvordering onevenredig zouden maken in verhouding tot de doelen van de beleidsregel. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en verplicht hen een nieuw besluit te nemen, waarbij alle omstandigheden van het geval in acht moeten worden genomen. Tevens wordt het college veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4142

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. Ö. Șahin),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college

(gemachtigde: H. Rietveld).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking van het recht op bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 17 augustus 2021 tot en met 31 december 2021 (besluit van 12 januari 2021) en de terugvordering van een bedrag van € 809,29 (besluit van 29 januari 2021).
Met het bestreden besluit van 27 mei 2021 op het bezwaar van eisers is het college bij die besluiten gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2022 op zitting behandeld. Ter zitting zijn eisers, het college en hun gemachtigden verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of het college in het geval van eisers in redelijkheid van zijn bevoegdheid om het recht van eisers op bijzondere bijstand over de periode van 17 augustus 2021 tot en met 31 december 2021 in te trekken en van hen een bedrag van € 809,29 terug te vorderen gebruik heeft mogen maken.
2. De rechtbank is van oordeel dat het college in dit geval onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het in redelijkheid van zijn terugvorderingsbevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
3. Eisers ontvingen in de periode van 4 mei 2020 tot en met 16 augustus 2020 een uitkering op grond van de Participatiewet. Eiser is op 17 augustus 2020 aan het werk gegaan en heeft dit aan het college doorgegeven. Het college heeft vervolgens de bijstandsuitkering van eisers beëindigd. Eisers hebben op 10 augustus 2020 in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) een zogeheten "schone lei" gekregen. De bewindvoerder van eisers heeft op 20 augustus 2020 het college in verband daarmee via email gevraagd het bedrag van de bijzondere bijstand vanaf 1 september 2020 te verlagen naar € 139,55 per maand. Het college heeft op 12 januari 2021 het recht op bijzondere bijstand over de periode van 17 augustus 2020 tot en met 31 december 2021 ingetrokken, op de grond dat eisers voldoende draagkracht uit inkomen hebben om de bewindvoerder in die periode zelf te betalen. Daarnaast heeft het college in het besluit van 29 januari 2021 van eisers een bedrag van € 809,29 teruggevorderd. Het college heeft dat besluit na heroverweging gehandhaafd.
4. Eisers zijn het niet eens met het college. De hele terugvorderingssituatie is volgens hen ontstaan door toedoen van het college. De bewindvoerder van eisers heeft het college op 10 augustus 2020 op de hoogte gesteld van de schone lei die zij in het kader van de WSNP hebben gekregen. Op 20 augustus 2020 heeft de bewindvoerder het college gevraagd om de bijzondere bijstand per 1 september 2020 te verlagen naar € 139,55 per maand, omdat eisers vanaf die datum vanwege de schone lei een lager tarief zijn verschuldigd. Eiser heeft het college via Whatsapp laten weten dat hij fulltime aan het werk is gegaan. Eisers en hun bewindvoerder hebben volgens hen daarmee aan de inlichtingenplicht voldaan. Het college heeft echter nooit op de berichten van de bewindvoerder gereageerd. Verder stellen eisers dat het terugvorderingsbedrag door nalaten van het college onnodig is opgelopen. Wanneer het college binnen een redelijke termijn op het bericht van de bewindvoerder had gereageerd, dan zou er nooit een terugvordering zijn ontstaan. Eisers en de bewindvoerder waren in de veronderstelling dat eisers recht hadden op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Daarom heeft de bewindvoerder ook om verlaging van de bijzondere bijstand gevraagd. Zou het voor eisers duidelijk zijn geweest dat zij geen aanspraak meer hadden op bijzondere bijstand, dan zou dat verzoek niet zijn gedaan. De terugvordering berust op artikel 58, tweede lid, Pw en is een discretionaire bevoegdheid. Dat betekent dat het college een belangenafweging had moeten maken. In het bestreden besluit geeft het college in een zin aan dat "het ontstaan van een nieuwe schuld niet wordt gezien als een dringende reden om van terugvordering af te zien." Dit is volgens eisers geen belangenafweging. Er is er meer aan de hand dan het ontstaan van een nieuwe schuld. Eiser heeft doorgegeven dat hij per 17 augustus 2020 een nieuwe baan heeft. De bewindvoerder heeft het college gevraagd om de bijzondere bijstand te verlagen. Eisers noch hun bewindvoerder wisten dat er geen recht meer was op bijzondere bijstand. Het college had hen daarop moeten wijzen. Dat is niet gebeurd.
5.1 Eiser is per 17 augustus 2020 aan het werk gegaan en het college heeft daarom de bijstandsuitkering van eisers terecht beëindigd. Eiser verdiende een salaris van gemiddeld € 1.950,- per maand. Dat was hoger dan de voor hen geldende bijstandsnorm van € 1.311,18 per maand. Het college heeft de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering gewoon doorbetaald, terwijl eisers salaris hoger was dan 110 % van de voor hen geldende bijstandsnorm. Het college had het recht op bijzondere bijstand per 17 augustus 2020 in moeten trekken. Dat heeft het college niet gedaan. Hierdoor hebben eisers in de periode van 17 augustus 2020 tot en met 31 december 2020 bijzondere bijstand ontvangen terwijl zij daar geen aanspraak op hadden.
De wettelijke grondslag van de terugvordering
5.2
Het college heeft de bijzondere bijstand met toepassing van artikel 54, derde lid, tweede volzin en artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, Pw ingetrokken en teruggevorderd. Deze bepalingen geven het college de discretionaire bevoegdheid om – zoals hier – een gemaakte fout in de bijstandsverlening te herstellen. Het college was in beginsel bevoegd om het recht op bijzondere bijstand over de periode van 17 augustus 2020 tot en met 31 december 2020 in te trekken en het ten onrechte betaalde bedrag van eisers terug te vorderen.
Is de uitkomst van de belangenafweging in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
5.3
Partijen zijn het niet eens of het college in dit geval redelijkerwijs tot terugvordering over had mogen gaan. Eisers vinden dat hun belangen onvoldoende zijn afgewogen. Gelet hierop moet de uitkomst van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit getoetst worden aan het evenredigheidsbeginsel. Dit beginsel is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het evenredigheidsbeginsel bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. [1]
5.4
De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn. De ratio van het evenredigheidsbeginsel is ook niet zozeer het in het algemeen tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodige nadelige gevolgen. [2]
Hoe intensief moet er getoetst worden?
5.5
De Participatiewet heeft een doelgroep van economische en maatschappelijk kwetsbare personen. Gemeentes hebben daarom bij de uitvoering van hun taken op grond van de Participatiewet een zware beleidsverantwoordelijkheid. Die uitvoering legt ook een groot beslag op de financiële middelen van de gemeente. Het college heeft verder bij de hier gebruikte discretionaire terugvorderingsbevoegdheid relatief veel beslissingsruimte. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling blijkt dat de wetgever gemeentes de hier van toepassing zijnde discretionaire bevoegdheid heeft gegeven omdat gemeentes zelf, gelet op de financiële stimulans door het beslag op de eigen gemeentelijke middelen en gelet op de eigen beleidsruimte, een goede afweging kunnen maken wanneer van terugvordering kan worden afgezien. [3] De bestuursrechter toetst de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde belangenafweging daarom minder intensief aan het evenredigheidsbeginsel.
Is terugvordering noodzakelijk en geschikt?
5.6
Het doel van terugvordering van bijstand is de goede besteding van gemeenschapsgeld. Bijstand moet (kunnen) toekomen aan de personen die het nodig hebben en er recht op hebben. Het college kan het bijstandsbudget maar één keer uitgeven en moet daar dan ook zorgvuldig mee omgaan. Dit is een gerechtvaardigd doel. In dit geval hebben eisers in de hiervoor genoemde periode bijzondere bijstand gekregen terwijl zij daar niet langer recht op hadden. Terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstand is een noodzakelijk en geschikt middel om dat gerechtvaardigde doel te bereiken.
Is de belangenafweging evenredig?
5.7
Het college voert ten aanzien van de discretionaire terugvorderingsbevoegdheid van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, Pw, het beleid dat van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, tenzij sprake is van dringende redenen. [4] Dringende redenen kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Het beleid van het college valt binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling [5] in die zin dat het beleid voldoet aan de norm van evenredigheid tussen het doel en het middel. [6] Eisers hebben aangevoerd dat zij door de gang van zaken zich opnieuw met een schuld geconfronteerd zien. Daarin ligt echter geen dringende reden besloten, zoals hier bedoeld. Voor de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering voor de betrokkene geldt dat deze gevolgen zich in het algemeen pas voordoen indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader hebben betrokkenen als schuldenaar bescherming van de regels over de beslagvrije voet, of kunnen zij deze zo nodig inroepen.
5.8
Ten slotte beoordeelt de rechtbank of in dit geval de gevolgen van de toepassing van het beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Bij deze beoordeling gelden dezelfde maatstaven als bij toetsing van een besluit (rechtstreeks) aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, Awb. [7] Onder "bijzondere omstandigheden" in artikel 4:84 worden zowel niet in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden als reeds in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden begrepen. [8] Als sprake is van strijd met artikel 4:84 (slot) Awb, wordt het bestreden besluit wegens schending van die bepaling vernietigd.
5.9
De rechtbank is van oordeel dat daarvan in het geval van eisers sprake is. Niet gebleken is of het college heeft beoordeeld of sprake was van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel in het geval van eisers onevenredige gevolgen had in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen en of daarbij alle omstandigheden van het geval zijn betrokken. Het lijkt erop dat het college alleen heeft beoordeeld of de terugvordering in overeenstemming met het beleid was. In het kader van die toets heeft het college terecht vastgesteld dat het ontstaan van een nieuwe schuld geen dringende reden oplevert om van terugvordering af te zien. Naar de gevolgen van de toepassing van het beleid is echter verder niet gekeken. De terugvordering van de bijzondere bijstand levert eisers een nieuwe schuld op. Dat is in hun situatie een gevolg dat voor hen zwaar weegt. Eisers hebben gedurende de bijstandsperiode lange tijd financiële problemen gekend. Zij stonden in die tijd onder bewind en zaten in een WSNP-traject. De teruggevorderde bijzondere bijstand kregen zij voor de kosten van bewindvoering. Eiser heeft tijdig aan het college doorgegeven dat zijn omstandigheden per 17 augustus 2020 zijn gewijzigd doordat hij per die datum werk heeft aanvaard. Zijn bewindvoerder heeft het college gevraagd om de bijzondere bijstand per die datum te verlagen. Het tarief voor de bewindvoeringskosten is vanwege het verkrijgen van de schone lei verlaagd. Het college heeft ondanks de melding van de werkaanvaarding, eisers salaris van meer dan 110 % van de geldende bijstandsnorm, de verlaging van het tarief van de bewindvoeringskosten en de melding hiervan, geen aanleiding gezien om in actie te komen. De bijstandsuitkering voor levensonderhoud is wel beëindigd, maar de bijzondere bijstand is maandenlang aan eisers doorbetaald. Het beleid van het college heeft volgens de toelichting bij artikel 2 van de Beleidsregels fraudebestrijding als het te dienen doel. De vordering die het college op eisers heeft is geen fraudevordering. Eisers hebben de inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, Pw, niet geschonden. Het college had in het geval van eisers van terugvordering kunnen afzien. Het bedrag drukt niet zodanig op het bijstandsbudget dat dit voor het college onoverkomelijk zou zijn. Voor eisers zijn de gevolgen zwaarwegender.

Conclusie en gevolgen6.Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb worden vernietigd. Het college zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het college zal alsnog moeten beoordelen of het handelen overeenkomstig de beleidsregel in dit geval onevenredige gevolgen heeft in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Daarbij zal het college dan alle omstandigheden van het geval moeten betrekken.

7. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen zij ook een vergoeding voor de proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 mei 2021;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 49,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten ten bedrage van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de CRvB van 11 oktober 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:2207
2.zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285
3.TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, blz. 23
4.Dat staat in artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregels terug- en invordering, opleggen boetes en verhaalsbijdragen Participatiewet, IOAW en IOAZ Zoetermeer 2017 (Beleidsregels)
5.zie de uitspraak van de CRvB van 25 juni 2019; ECLI:NL:CRVB:2019:2116 r.o. 4.1
6.zie de uitspraak van de rechtbank Zeeland West Brabant van 20 december 2022; ECLI:NL:RBZWB:2022:7863 r.o. 8.4
7.zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, r.o. 7.11
8.zie voetnoot 7