Wat vindt de rechtbank
9. De vraag is of het UWV terecht stelt dat wijlen [A] 66,24% arbeidsongeschikt was. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat daar in beroep tegen in is gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van wijlen [A] op 15 februari 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
10. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat wijlen [A] op 15 februari 2021 voor 66,24% arbeidsongeschikt was en dus recht had op een WIA-uitkering naar dat percentage. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
11. Anders dan wijlen [A] is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van wijlen [A]. Hij heeft de door wijlen [A] ingebrachte medische informatie meegewogen in zijn beoordeling. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van wijlen [A] heeft gemist. De rechtbank volgt wijlen [A] niet in zijn standpunt dat bij het onderzoek geen objectieve beoordeling heeft plaatsgevonden, omdat de verzekeringsarts B&B niet bij de hoorzitting aanwezig was. De uitspraak van de Raad waar wijlen [A] aan refereert is niet vergelijkbaar, omdat wijlen [A] bij de primaire beoordeling door een geregistreerde verzekeringsarts op het spreekuur is gezien. Uit andere uitspraken van de Raadblijkt dat het enkele feit dat de heroverweging door de verzekeringsarts B&B op basis van het dossier heeft plaatsgevonden en deze niet bij de hoorzitting aanwezig is geweest, niet betekent dat het medisch onderzoek dus onzorgvuldig is geweest.
De beoordeling van de belastbaarheid
12. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van wijlen [A] op 15 februari 2021 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft een omvattend, deskundig en toereikend, objectief onderzoek verricht en heeft hier uitgebreid over gerapporteerd. Het totaal van zijn bevindingen stemt overeen met de beperkingen en mogelijkheden die hij in de FML heeft opgenomen, en wordt bevestigd door de ingestuurde informatie van de behandelaars.
13. Omdat wijlen [A] of de erven het standpunt in beroep niet met nieuwe medische informatie hebben onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de medische belastbaarheid van wijlen [A] zoals de verzekeringsarts die heeft vastgesteld en de verzekeringsarts B&B heeft bevestigd. Dat de medische situatie niet juist in kaart is gebracht, zoals ter zitting werd gesteld, is de rechtbank niet gebleken. Het UWV is bij de beoordeling uitgegaan van de diagnoses die dat op moment bekend waren, gebaseerd op de medische informatie van de behandelaars. Dat later is gebleken dat wijlen [A] een aangeboren hartaandoening had, maakt niet dat de rechtbank twijfelt aan de vaststelling van de belastbaarheid op 15 februari 2021. Daarbij weegt de rechtbank mee dat er rekening is gehouden met de vermoeidheidsklachten. Er is immers een urenbeperking aangenomen. De oorzaak van die klachten – ook niet als ervan uit wordt gegaan, zoals door de erven wordt gesteld, dat achteraf is gebleken dat die oorzaak in hartfalen is gelegen – is daarbij niet van doorslaggevend belang.
14. In de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe wijlen [A] zijn klachten zelf ervaarde. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door wijlen [A] ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 15 februari 2021.
15. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat wijlen [A] op 15 februari 2021 in staat moest worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die in de FML van 16 februari 2021 zijn vastgesteld.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
16. De arbeidsdeskundige heeft op grond van de FML van 16 februari 2021 vastgesteld dat wijlen [A] niet geschikt is voor zijn eigen werk als lasser, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies gezocht die wijlen [A] in theorie nog wel kon uitvoeren. Dat heeft drie functies (en twee reservefuncties) opgeleverd.
- ( sbc-code 372060) Huishoudelijk medewerker (excl. particulieren);
- ( sbc-code 111334) Huishoudelijk medewerker gebouwen;
- ( sbc-code 111333) Huishoudelijk medewerker.
17. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 22 februari 2021 en de resultaat functiebeoordeling van 23 februari 2021 voldoende uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor wijlen [A]. De arbeidsdeskundige heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De arbeidsdeskundige B&B heeft binnen sbc-code 372060 een functie vervangen door eenzelfde functie binnen deze code, wegens overschrijding van de arbeidsduur. Hij heeft verder geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de arbeidsdeskundige. Wijlen [A] of de erven hebben hiertegen in beroep ook geen argumenten aangevoerd
.De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat wijlen [A] in staat is de functies te vervullen.
18. Het standpunt van wijlen [A], onder verwijzing naar artikel 9 onder e van het Schattingsbesluit, dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd dat deze hem vanwege zijn dusdanige beperkingen in dienst neemt, volgt de rechtbank niet. Op basis van de beperkingen zoals die zijn vastgesteld in de FML van 16 februari 2021 volgt niet dat wijlen [A] helemaal geen mogelijkheden had om te functioneren. Uit eerdere uitspraken van de Raadblijkt dat artikel 9 onder e van het Schattingsbesluit op andere aspecten ziet dan de aspecten die in aanmerking worden genomen bij de vraag naar de passendheid van de geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht.
19. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige B&B hebben berekend dat wijlen [A] op 15 februari 2021 met de middelste van de drie geduide functies 33,76% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 66,24% arbeidsongeschikt is.