ECLI:NL:RBDHA:2023:2926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
SGR 21/6162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid bij WIA-uitkering na overlijden van de aanvrager

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de mate van arbeidsongeschiktheid van wijlen [A] in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De erven van wijlen [A] hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, dat hen per 15 februari 2021 een WGA-vervolguitkering had toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 66,24%. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische en arbeidskundige beoordeling zorgvuldig heeft uitgevoerd. De verzekeringsarts B&B heeft de medische belastbaarheid van wijlen [A] op 15 februari 2021 in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgelegd, en de rechtbank oordeelt dat er geen reden is om aan deze beoordeling te twijfelen. De rechtbank heeft de argumenten van de erven, waaronder de stelling dat er geen objectieve beoordeling heeft plaatsgevonden, verworpen. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat wijlen [A] op de genoemde datum voor 66,24% arbeidsongeschikt was en dat de toegewezen functies passend zijn. Het beroep van de erven is ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk hebben gekregen en dat het betaalde griffierecht niet wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6162

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

de erven van wijlen [A], uit [woonplaats], eisers,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Met het besluit van 24 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV aan wijlen [A] per 15 februari 2021 een WGA [1] -vervolguitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 65-80%.
Met het besluit van 24 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van wijlen [A] ongegrond verklaard.
Wijlen [A] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Na het overlijden van [A] hebben de nabestaanden van [A] (hierna: de erven) de rechtbank laten weten het beroep voort te willen zetten.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de online zitting van 27 februari 2023. Namens de erven was [A] aanwezig. Op verzoek van de erven was ook de jobcoach van wijlen [A], W. Schupp, aanwezig. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Wijlen [A] heeft voor het laatst gewerkt als lasser voor gemiddeld 39,84 uur per week. Terwijl wijlen [A] een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich op 18 februari 2019 ziekgemeld in verband met gezondheidsklachten. Het UWV heeft daarop aan wijlen [A] ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Wijlen [A] heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat wijlen [A] op 15 februari 2021 voor 66,24% arbeidsongeschikt is en heeft daarom besloten om een WGA-vervolguitkering met ingang van die datum toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 10 augustus 2021. De medische belastbaarheid van wijlen [A] is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 februari 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 23 augustus 2021
.

Wat in beroep is aangevoerd

6. Wijlen [A] heeft aangevoerd dat er geen echte objectieve beoordeling heeft plaatsgevonden, nu de verzekeringsarts B&B niet aanwezig was bij de hoorzitting. Hiermee wordt niet voldaan aan recente jurisprudentie. De rechtbank begrijpt dat wijlen [A] hiermee de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) van 23 juni 2021 bedoeld. [2]
7. Verder heeft wijlen [A] aangevoerd dat hij meer beperkt is dan aangenomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft wijlen [A] een zelf ingevulde FML ingediend, waar hij zijn beperkingen op heeft aangegeven.
8. Tot slot heeft wijlen [A] gesteld dat gelet op het bovenstaande er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 9 van het Schattingsbesluit, namelijk dat er sprake is van een persoon met dusdanige beperkingen dat van een werkgever niet verlangd kan worden de persoon in kwestie een dienstverband aan te bieden. De rechtbank begrijpt dat wijlen [A] hiermee artikel 9 onder e van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten bedoelt.

Wat vindt de rechtbank

9. De vraag is of het UWV terecht stelt dat wijlen [A] 66,24% arbeidsongeschikt was. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat daar in beroep tegen in is gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van wijlen [A] op 15 februari 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
10. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat wijlen [A] op 15 februari 2021 voor 66,24% arbeidsongeschikt was en dus recht had op een WIA-uitkering naar dat percentage. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
11. Anders dan wijlen [A] is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van wijlen [A]. Hij heeft de door wijlen [A] ingebrachte medische informatie meegewogen in zijn beoordeling. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van wijlen [A] heeft gemist. De rechtbank volgt wijlen [A] niet in zijn standpunt dat bij het onderzoek geen objectieve beoordeling heeft plaatsgevonden, omdat de verzekeringsarts B&B niet bij de hoorzitting aanwezig was. De uitspraak van de Raad waar wijlen [A] aan refereert is niet vergelijkbaar, omdat wijlen [A] bij de primaire beoordeling door een geregistreerde verzekeringsarts op het spreekuur is gezien. Uit andere uitspraken van de Raad [3] blijkt dat het enkele feit dat de heroverweging door de verzekeringsarts B&B op basis van het dossier heeft plaatsgevonden en deze niet bij de hoorzitting aanwezig is geweest, niet betekent dat het medisch onderzoek dus onzorgvuldig is geweest.
De beoordeling van de belastbaarheid
12. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van wijlen [A] op 15 februari 2021 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. De verzekeringsarts B&B heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft een omvattend, deskundig en toereikend, objectief onderzoek verricht en heeft hier uitgebreid over gerapporteerd. Het totaal van zijn bevindingen stemt overeen met de beperkingen en mogelijkheden die hij in de FML heeft opgenomen, en wordt bevestigd door de ingestuurde informatie van de behandelaars.
13. Omdat wijlen [A] of de erven het standpunt in beroep niet met nieuwe medische informatie hebben onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de medische belastbaarheid van wijlen [A] zoals de verzekeringsarts die heeft vastgesteld en de verzekeringsarts B&B heeft bevestigd. Dat de medische situatie niet juist in kaart is gebracht, zoals ter zitting werd gesteld, is de rechtbank niet gebleken. Het UWV is bij de beoordeling uitgegaan van de diagnoses die dat op moment bekend waren, gebaseerd op de medische informatie van de behandelaars. Dat later is gebleken dat wijlen [A] een aangeboren hartaandoening had, maakt niet dat de rechtbank twijfelt aan de vaststelling van de belastbaarheid op 15 februari 2021. Daarbij weegt de rechtbank mee dat er rekening is gehouden met de vermoeidheidsklachten. Er is immers een urenbeperking aangenomen. De oorzaak van die klachten – ook niet als ervan uit wordt gegaan, zoals door de erven wordt gesteld, dat achteraf is gebleken dat die oorzaak in hartfalen is gelegen – is daarbij niet van doorslaggevend belang.
14. In de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe wijlen [A] zijn klachten zelf ervaarde. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door wijlen [A] ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 15 februari 2021.
15. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat wijlen [A] op 15 februari 2021 in staat moest worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die in de FML van 16 februari 2021 zijn vastgesteld.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
16. De arbeidsdeskundige heeft op grond van de FML van 16 februari 2021 vastgesteld dat wijlen [A] niet geschikt is voor zijn eigen werk als lasser, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies gezocht die wijlen [A] in theorie nog wel kon uitvoeren. Dat heeft drie functies (en twee reservefuncties) opgeleverd.
Het gaat om:
- ( sbc-code 372060) Huishoudelijk medewerker (excl. particulieren);
- ( sbc-code 111334) Huishoudelijk medewerker gebouwen;
- ( sbc-code 111333) Huishoudelijk medewerker.
17. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 22 februari 2021 en de resultaat functiebeoordeling van 23 februari 2021 voldoende uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor wijlen [A]. De arbeidsdeskundige heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De arbeidsdeskundige B&B heeft binnen sbc-code 372060 een functie vervangen door eenzelfde functie binnen deze code, wegens overschrijding van de arbeidsduur. Hij heeft verder geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de arbeidsdeskundige. Wijlen [A] of de erven hebben hiertegen in beroep ook geen argumenten aangevoerd
.De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat wijlen [A] in staat is de functies te vervullen.
18. Het standpunt van wijlen [A], onder verwijzing naar artikel 9 onder e van het Schattingsbesluit, dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden verlangd dat deze hem vanwege zijn dusdanige beperkingen in dienst neemt, volgt de rechtbank niet. Op basis van de beperkingen zoals die zijn vastgesteld in de FML van 16 februari 2021 volgt niet dat wijlen [A] helemaal geen mogelijkheden had om te functioneren. Uit eerdere uitspraken van de Raad [4] blijkt dat artikel 9 onder e van het Schattingsbesluit op andere aspecten ziet dan de aspecten die in aanmerking worden genomen bij de vraag naar de passendheid van de geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht.
19. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige B&B hebben berekend dat wijlen [A] op 15 februari 2021 met de middelste van de drie geduide functies 33,76% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 66,24% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

20. Het UWV heeft terecht besloten om wijlen [A] per 15 februari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per die datum voor 66,24% arbeidsongeschikt is.
21. Het beroep van eisers is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgen. Omdat eisers in beroep geen gelijk krijgen, wordt het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 maart 2023 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd om
de uitspraak te tekenen.
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WGA = Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2772.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:864.