In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 9 maart 2023, is het beroep van eiser, een Iraakse vreemdeling, gegrond verklaard. Eiser had op 4 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft eiser op 8 juli 2022 verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser op 25 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet 2000, is overschreden en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft ook de relevante artikelen van de Awb en de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND besproken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat het uitsluiten van bestuurlijke dwangsommen in asielzaken niet in strijd is met het Unierecht, maar dat het afschaffen van rechterlijke dwangsommen dat wel is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser is ook in de proceskosten van € 418,50 veroordeeld.