Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
de” overdracht niet opgeschort, maar een concreet geplande feitelijke overdracht verboden. Er is niet bepaald dat “
de” overdracht wordt opschort totdat op het hoger beroep is beslist. De rechtbank zal evenwel bovengenoemde uitspraak van de Afdeling volgen en in deze zaak van toepassing achten omdat de ratio van artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening, ziet op het bieden van rechtsbescherming aan de vreemdeling. Deze bepaling is in Deel IV van de Dublinverordening opgenomen, welk deel specifiek betrekking heeft op procedurele waarborgen. Eiser is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2022 in de Dublinprocedure en heeft hoger beroep ingesteld en is, omdat de feitelijke overdracht reeds was gepland, ook opgekomen tegen de voorgenomen feitelijke overdracht en heeft ook in beide procedures om voorlopige voorzieningen verzocht. Het is dan ook op verzoek van én in het belang van eiser dat de op 13 december 2022 voorgenomen overdracht is verboden. Dat de getroffen ordemaatregel tevens tot gevolg heeft dat, op grond van bovenstaande Afdelingsuitspraak, ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn wordt opgeschort en daarmee de overdrachtstermijn niet is verstreken, zal door eiser als onwenselijk worden ervaren, maar is de juridische consequentie van het aanwenden van rechtsmiddelen. De beroepsgrond dat de uiterste overdrachtsdatum is verstreken slaagt dus niet. Het opschorten van de rechtsgevolgen van het overdrachtsbesluit is derhalve in het belang van eiser. De rechtbank acht deze uitleg verenigbaar met de conclusie van Advocaat-Generaal De La Tour van 17 november 2022 in procedure C-556/21. [4] In deze conclusie heeft de AG onder meer het navolgende overwogen:
46. Wat ten eerste de vernietiging van de overdrachtsbesluiten betreft, wijs ik erop dat opschorting van de uitvoering van een overdrachtsbesluit krachtens artikel 27, lid 3, van de Dublin III-verordening intrinsiek verbonden is met het feit dat tegen dat besluit een rechtsmiddel is aangewend, zonder dat die opschorting altijd automatisch is. Juist omdat er een overdrachtsbesluit bestaat, kan de uitvoering ervan worden opgeschort zodat de aanvrager van internationale bescherming dat besluit op zinvolle wijze kan betwisten.
47. Voorts kan vertraging bij de berekening van de termijn van zes maanden voor de uitvoering van de overdracht alleen worden gerechtvaardigd door het belang van de betrokkene om de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit te laten toetsen door een rechterlijke instantie.
57 Om deze doelstelling van een snelle behandeling te verwezenlijken, heeft de Uniewetgever voor de overname‑ en terugnameprocedures een reeks dwingende termijnen gesteld om te waarborgen dat deze procedures zonder onnodige vertraging worden uitgevoerd (zie in die zin arrest van 13 november 2018, X en X, C‑47/17 en C‑48/17, EU:C:2018:900, punt 69 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
58 In het bijzonder wordt met de in artikel 29, lid 1, van de Dublin III-verordening bepaalde overdrachtstermijn beoogd ervoor te zorgen dat de betrokken persoon zo snel mogelijk daadwerkelijk wordt overgebracht naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van diens verzoek om internationale bescherming, en tegelijkertijd – gelet op de aan de overdracht van die persoon verbonden praktische complexiteit en organisatorische problemen – de beide betrokken lidstaten de nodige tijd te geven om overleg te plegen over de uitvoering van de overdracht, en meer in het bijzonder de verzoekende lidstaat in staat te stellen de wijze van overdracht te regelen (zie in die zin arrest van 19 maart 2019, Jawo, C‑163/17, EU:C:2019:218, punt 59).
59 Gelet op het feit dat, zoals uiteengezet in punt 49 van het onderhavige arrest, de opschorting van de uitvoering van een overdrachtsbesluit op grond van artikel 27, lid 4, van die verordening, een stuitende werking heeft op de overdrachtstermijn, zou een uitlegging van die bepaling volgens welke zij de lidstaten toestaat de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te bieden om de uitvoering van overdrachtsbesluiten op te schorten om redenen die geen rechtstreeks verband houden met de rechterlijke bescherming van de betrokkene, het risico met zich meebrengen dat de in artikel 29, lid 1, van voornoemde verordening gestelde overdrachtstermijn zijn nuttig effect wordt ontnomen, de uit de Dublin III-verordening voorvloeiende verdeling van verantwoordelijkheden tussen de lidstaten wordt gewijzigd en de behandeling van verzoeken om internationale bescherming duurzaam wordt vertraagd.
60 In dit verband moet er tevens aan worden herinnerd dat de Uniewetgever de rechterlijke bescherming van betrokkenen niet heeft willen opofferen aan het vereiste dat verzoeken om internationale bescherming snel worden behandeld maar, integendeel, bij deze verordening de procedurele waarborgen die hun in het kader van het door de Uniewetgever uitgewerkte systeem voor de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat (Dublin-systeem) worden geboden, aanzienlijk heeft verruimd (zie in die zin arrest van 7 juni 2016, Ghezelbash, C‑63/15, EU:C:2016:409, punt 57).
De termijn om betrokkene over te dragen zal opnieuw zes maanden zijn nadat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in hoger beroep“, kennelijk onjuist, gebrekkig en ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank overweegt dat deze overweging inderdaad slordig is en de opsteller van de zogenoemde “uitstelbrief” kennelijk over het hoofd heeft gezien dat de Afdeling reeds uitspraak had gedaan ten tijde van de verzending van deze brief. De rechtbank verbindt hier echter geen gevolgen aan. De verdere inhoud en strekking van de brief is duidelijk; namelijk dat door de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2022 de overdrachtstermijn niet is verstreken. Eiser en zijn gemachtigde zijn op de hoogte van de uitspraak van de Afdeling en op de hoogte van het standpunt van verweerder wat volgens verweerder de gevolgen van deze uitspraak zijn. Eiser is daardoor in staat geweest om een rechtsmiddel tegen deze brief/dit besluit aan te wenden en de rechtbank beslist heden dat dit beroep niet slaagt.