Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.1162, NL23.1169 en NL23.1173
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiseres 1] , [eiser] en [eiseres 2], eisers
V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] en [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Bondarev).
Bij besluiten van 13 januari 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaken NL23.1163, NL23.1170 en NL23.1174, op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door een waarnemer van hun gemachtigde, mr. D. van Elp. Als tolk is verschenen T. Ayash.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat.
2. Eisers voeren aan dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De uitspraak van M.K. and Others v. France toont aan dat Frankrijk problemen heeft met het bieden van opvang. Verder hebben eisers in de zienswijze verwezen naar het AIDA-rapport, Update 2021, een artikel van Wynia's Week
d.d. 3 september 2022, 'Heel gewoon in Frankrijk: Asielzoekers op straat' en een artikel van De Groene Amsterdammer van 30 maart 2022. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd in het bestreden besluit waarom de in de zienswijze aangehaalde bronnen en artikelen niet maken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarnaast zijn de problemen in de opvang volgens hen structureel, omdat deze al lang duren. Indien eisers moeten terugkeren naar Frankrijk is dus niet gegarandeerd dat zij opvang krijgen die zij nodig hebben. Eisers verwijzen in dit kader op de medische problemen die zij hebben.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) nog bevestigd in de uitspraken van 21 april 20211, 16 juni 20212 en 9 maart 20223. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
4. De rechtbank is van oordeel dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat in hun geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het AIDA-rapport van april 2020 is door de Afdeling betrokken bij de hiervoor genoemde uitspraak van 21 april 2021, waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het AIDA-rapport van april 2022 geen wezenlijk ander beeld geschetst van de situatie van Dublinclaimanten in Frankrijk dan in het AIDA-rapport van april 2020. In het AIDA-rapport waar eisers naar verwijzen staat onder meer dat asielzoekers in de praktijk beperkte toegang hebben tot gezondheidszorg. Ook laat het AIDA-rapport zien dat moeilijkheden bestaan met betrekking tot (toegang tot) opvangvoorzieningen en medische zorg. Uit het AIDA-rapport blijkt echter niet dat er voor Dublinclaimanten in zijn geheel geen toegang is tot (specialistische) gezondheidszorg dan wel opvangvoorzieningen. Het AIDA-rapport laat dus weliswaar zien dat er sprake is van tekortkomingen en problemen met de medische zorg en opvangvoorzieningen in Frankrijk, maar deze situatie is onvoldoende om te kunnen spreken van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Dat deze problemen in Frankrijk al langere tijd duren maakt niet dat verweerder ten aanzien van Frankrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan. Eisers hebben ook geen asielaanvraag gedaan in Frankrijk, daardoor hebben zijn geen eigen ervaringen met de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Bij voorkomende problemen met betrekking tot de asielprocedure, het verkrijgen van toegang tot medische zorg of opvangvoorzieningen ligt het op de weg van eisers om daarover te klagen bij de daartoe geëigende instanties dan wel bij de (hogere) Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor hen onmogelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.