ECLI:NL:RBDHA:2023:3159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1162, NL23.1169 en NL23.1173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel en medische zorg in Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in de zaken NL23.1162, NL23.1169 en NL23.1173, waarbij eisers, bestaande uit een gezin, asiel hebben aangevraagd in Nederland. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen afgewezen op grond van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. Eisers hebben betoogd dat Frankrijk niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat zij menen dat de opvang en medische zorg in Frankrijk onvoldoende zijn. Ze hebben verschillende rapporten en artikelen ingediend ter ondersteuning van hun standpunt, waaronder het AIDA-rapport en artikelen van Wynia's Week en De Groene Amsterdammer.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk, en dat het aan eisers is om aan te tonen dat dit in hun specifieke geval niet kan worden aangenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd dat de medische zorg in Frankrijk niet adequaat is en dat Nederland het meest aangewezen land is voor hun behandeling. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de afhankelijkheidsrelatie met hun kinderen in Nederland niet voldoende is onderbouwd om toepassing te geven aan artikel 16 van de Dublinverordening.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van eisers ongegrond verklaard, en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 februari 2023, en eisers hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.1162, NL23.1169 en NL23.1173
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiseres 1] , [eiser] en [eiseres 2], eisers
V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] en [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Bondarev).
Procesverloop
Bij besluiten van 13 januari 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaken NL23.1163, NL23.1170 en NL23.1174, op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door een waarnemer van hun gemachtigde, mr. D. van Elp. Als tolk is verschenen T. Ayash.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat.
2. Eisers voeren aan dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De uitspraak van M.K. and Others v. France toont aan dat Frankrijk problemen heeft met het bieden van opvang. Verder hebben eisers in de zienswijze verwezen naar het AIDA-rapport, Update 2021, een artikel van Wynia's Week
d.d. 3 september 2022, 'Heel gewoon in Frankrijk: Asielzoekers op straat' en een artikel van De Groene Amsterdammer van 30 maart 2022. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd in het bestreden besluit waarom de in de zienswijze aangehaalde bronnen en artikelen niet maken dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarnaast zijn de problemen in de opvang volgens hen structureel, omdat deze al lang duren. Indien eisers moeten terugkeren naar Frankrijk is dus niet gegarandeerd dat zij opvang krijgen die zij nodig hebben. Eisers verwijzen in dit kader op de medische problemen die zij hebben.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) nog bevestigd in de uitspraken van 21 april 20211, 16 juni 20212 en 9 maart 20223. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
4. De rechtbank is van oordeel dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat in hun geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het AIDA-rapport van april 2020 is door de Afdeling betrokken bij de hiervoor genoemde uitspraak van 21 april 2021, waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het AIDA-rapport van april 2022 geen wezenlijk ander beeld geschetst van de situatie van Dublinclaimanten in Frankrijk dan in het AIDA-rapport van april 2020. In het AIDA-rapport waar eisers naar verwijzen staat onder meer dat asielzoekers in de praktijk beperkte toegang hebben tot gezondheidszorg. Ook laat het AIDA-rapport zien dat moeilijkheden bestaan met betrekking tot (toegang tot) opvangvoorzieningen en medische zorg. Uit het AIDA-rapport blijkt echter niet dat er voor Dublinclaimanten in zijn geheel geen toegang is tot (specialistische) gezondheidszorg dan wel opvangvoorzieningen. Het AIDA-rapport laat dus weliswaar zien dat er sprake is van tekortkomingen en problemen met de medische zorg en opvangvoorzieningen in Frankrijk, maar deze situatie is onvoldoende om te kunnen spreken van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Dat deze problemen in Frankrijk al langere tijd duren maakt niet dat verweerder ten aanzien van Frankrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan. Eisers hebben ook geen asielaanvraag gedaan in Frankrijk, daardoor hebben zijn geen eigen ervaringen met de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Bij voorkomende problemen met betrekking tot de asielprocedure, het verkrijgen van toegang tot medische zorg of opvangvoorzieningen ligt het op de weg van eisers om daarover te klagen bij de daartoe geëigende instanties dan wel bij de (hogere) Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor hen onmogelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische voorzieningen

1.ECLI:NL:RVS:2021:816.

5. Eisers voeren aan dat Nederland voor hen het meest aangewezen behandelland is en dat in Frankrijk niet de voor hen benodigde specialistische medische zorg aanwezig is. Volgens het medische dossier heeft meneer [eiser] (hierna: vader) al geruime tijd echinococcose en heeft hij ook cardiale ischemie. Uit het bericht van het UMC van 2 januari 2023 blijkt dat het UMC voornemens was een behandelplan op te stellen, maar dat is uitgesteld wegens zijn hartproblemen. De arts van de vader, heeft verklaard dat het Tropencentrum waar meneer nu onder behandeling is een expertisecentrum is voor zijn echinococcose. Daarom kan volgens eisers niet zonder meer gesteld kan worden dat vader in Frankrijk dezelfde behandeling kan krijgen en dat die behandeling ook voor hem toegankelijk is. Verweerder had dit moeten onderzoeken. Mevrouw [eiseres 1] (hierna: moeder) is volgens het dossier van het Zaans medische centrum bekend met nierstenen en andere klachten. Hoewel er zorg aanwezig is in Frankrijk, wil dat niet zeggen dat Nederland niet het meest aangewezen land is om haar te behandelen. Zowel vader als moeder zijn
beide hulpbehoevend en zijn niet in staat om voor zichzelf te zorgen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ten aanzien van Frankrijk ervan uitgaan dat de medische zorg in Frankrijk vergelijkbaar is en beschikbaar is voor eisers. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat daarvan in hun geval niet mag worden uitgegaan en dat Nederland voor hen het meest aangewezen land is om hun medisch te behandelen. Daarin zijn zij niet geslaagd. Uit de medische stukken die eisers hebben overgelegd is niet gebleken dat Nederland het meest aangewezen land is voor de behandeling van eisers. De enkele stelling dat er geen expertisecentrum in Frankrijk is op het gebied van echinococcose, is onvoldoend om aan te nemen dat de vader de voor hem benodigde zorg niet in Frankrijk kan krijgen. Voorts is niet gesteld of gebleken dat moeder niet de voor haar benodigde zorg in Frankrijk kan krijgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 16 van de Dublinverordening
7. Eisers voeren aan dat zij afhankelijk van hun zoons in Nederland, zowel fysiek als mentaal. Vader en moeder zijn niet in staat om zonder hulp voor zichzelf te zorgen. De dochter gaat mee naar afspraken om te tolken en de zonen helpen met het vervoer van en naar afspraken.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Voor toepassing van artikel 16 van de Dublinverordening, dient er sprake te zijn van een afhankelijkheidsrelatie. Eisers hebben niet met stukken onderbouwd dat daarvan sprake is. Uit de stukken volgt dat [eiseres 2] (hierna: dochter) voornamelijk zorgt voor haar vader en moeder. Dat de zoons zorgen voor vervoer naar het ziekenhuis is onvoldoende om aannemelijk te maken dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Zij vervullen daarmee immers niet een unieke positie als zorgverlener die niet, of zeer moeilijk te vervangen is, noch is hun aanwezigheid vereist voor het slagen van een eventuele behandeling.4 Het is begrijpelijk dat eisers wensen bij hun zoons/broers te blijven, maar dat maakt niet dat toepassing kan worden gegeven aan artikel 16 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
9. Eisers voeren aan dat de Dublinverordening erop is gericht dat familie en gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar blijven. Zij verwijzen naar de uitspraak van deze

4.ECLI:NL:RVS:2020:2296

rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 14 september 20215. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij de asielaanvraag niet naar zich toe heeft getrokken.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in de omstandigheden van eisers geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvragen in behandeling te nemen. De omstandigheden die eisers hebben aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken en de asielverzoeken van eisers in behandeling had moeten nemen. Het is begrijpelijk dat eisers bij hun zoons/broers in de buurt willen blijven, maar de Dublinverordening is niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen; hiervoor staan andere regelingen open.6 De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen. De beroepsgrond slaagt niet.
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
6 Volgens de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2016, (ECLI:NL:RVS:2016:563).
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 februari 2023
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.