In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 8 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, op 9 september 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 27 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft op 12 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken. Eiser heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft ook verwezen naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die van toepassing is op aanvragen voor verblijfsvergunning asiel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken geoordeeld over de verbindendheid van deze wet. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder alsnog binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet nemen en dat hij een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.