ECLI:NL:RBDHA:2023:3906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
NL23.2528 en NL23.2529
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de overdracht aan Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Ugandees, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 9 maart 2023 behandeld, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag beroepen, wat inhoudt dat Polen in beginsel zijn internationale verplichtingen jegens eiser zal nakomen. Eiser heeft echter aangevoerd dat hij een reëel risico loopt op schending van zijn rechten in Polen, met name in het licht van de behandeling van asielzoekers en de positie van LHBTI'ers in dat land. De rechtbank heeft deze argumenten niet overtuigend geacht en heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Polen zich niet aan zijn verplichtingen zal houden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.2528 (beroep) en NL23.2529 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/ voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.P. van Mulken),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiser een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig V. Nakuyaga. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1989 en hij heeft de Ugandese nationaliteit. Verweerder heeft zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen, nu Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Polen niet langer van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In dit verband wordt verwezen naar een brief van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van 13 januari 2023 over Polen-pushbacks-rechtsmiddelen en de asielprocedure. Hieruit volgt kortgezegd dat eiser een reëel risico loopt om niet in de asielprocedure te worden opgenomen, dan wel om gedetineerd te worden of de grens naar een ander land te worden overgezet. Eiser kan zich niet beklagen, nu het in Polen ontbreekt aan effectieve rechtsmiddelen voor asielzoekers en een onafhankelijke rechterlijke macht. Daarbij wordt verwezen naar een amicus curiae van de Helsinki Foundation for Human Rights voor de zaak Advance Pharma tegen Polen bij het EHRM en een brief van VWN van 30 november 2022 over de inbreuk procedure van de EU tegen Polen. Ook heeft eiser nog een brief van Vluchtelingenwerk van 12 januari 2022 over de positie van LHBTI’ers in Polen overgelegd. Gelet hierop zal een overdracht van eiser aan Polen een reëel risico met zich meebrengen dat hij zal worden behandeld in strijd met artikel 4 van het Handvest. [2] Tenslotte heeft eiser er op gewezen dat de hoogste bestuursrechter in een Polen/Dublin zaak het onderzoek heeft heropend en aangehouden in afwachting van een antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) op de prejudiciële vragen die door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op 15 juni 2022 zijn gesteld. Het beroep in de onderhavige zaak valt ook onder de reikwijdte van de prejudiciële vragen zodat de beantwoording ervan tevens van belang is voor de zaak van eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar de zienswijze
3. Voor zover eiser verzoekt om zijn zienswijze in zijn gronden van beroep als
herhaald en ingelast te beschouwen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiser in zijn zienswijze heeft aangevoerd. Het enkel verwijzen naar de zienswijze leidt daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat verweerder er in beginsel op mag vertrouwen dat Polen zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet langer het geval is.
4.1
Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De rechtbank verwijst daartoe met name naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 2 juli 2022, [3] waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt en ook op andere wijze niet is gebleken dat Polen, en daarmee ook de rechterlijke macht, zich – afgezien van pushbacks aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het EU-asielrecht en de waarborgen die daaruit voortvloeien. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in beroep naar voren heeft gebracht geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen en neemt dat oordeel over. Eiser heeft zijn stelling dat hij bij aankomst in Polen het risico loopt om niet in de asielprocedure te worden opgenomen, dan wel om gedetineerd te worden of de grens naar een ander land te worden overgezet, niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Zo heeft eiser in Polen niet te maken gehad met pushbacks, nu hij met een door de Poolse autoriteiten afgegeven visum legaal het land is ingereisd. Niet is gebleken dat eiser als Dublinclaimant bij of na zijn overdracht aan Polen in een vergelijkbare situatie terecht zal komen als in de overgelegde stukken wordt beschreven, nu hij in het kader van de Dublinverordening gereguleerd zal worden overgedragen en niet illegaal de buitengrens van de EU zal hoeven passeren. Evenmin is gebleken dat Polen derdelanders, die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen, door middel van pushbacks terugstuurt naar derde landen zonder hen in de gelegenheid te stellen een asielverzoek in te dienen en dit asielverzoek te behandelen.
4.2.
Ook verwijst de rechtbank voor wat betreft het hiervoor genoemde AIDA-rapport en de zorgen die bestaan met betrekking tot de rechterlijke macht in Polen, naar hetgeen in diverse uitspraken van deze rechtbank en de eerder vermelde meervoudige kamer-uitspraak daarover is overwogen, en sluit zich daarbij aan. [4] Niet aannemelijk is gemaakt dat eiser bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU-Handvest strijdige behandeling.
4.3.
De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat de overgelegde brief van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van 13 januari 2023, de amicus curiae van de Helsinki Foundation for Human Rights voor de zaak Advance Pharma tegen Polen bij het EHRM en de brief van VWN van 30 november 2022 over de inbreuk procedure van de EU tegen Polen geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Polen schetsen, dan in de eerder vermelde uitspraken is beoordeeld.
4.4.
De overgelegde e-mailwisseling van de ELENA-coördinator vormt onvoldoende onderbouwing voor de stellingen van eiser nu deze informatie ziet op Yezidis en Iraki’s en daarom niet ziet op de persoonlijke situatie van eiser.
LHBTI
5. De rechtbank overweegt dat de door eiser geschetste situatie voor LHBTI’ers niet leidt tot de conclusie dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hoewel uit de algemene informatie volgt dat de positie van LHBTI in Polen zorgelijk is, is het de rechtbank niet gebleken dat LHBTI in Polen het slachtoffer worden van stelselmatige, wetmatige discriminatie of geweld van overheidswege of van anderen waartegen de Poolse autoriteiten geen enkele bescherming bieden en waardoor zij niet of moeilijk op maatschappelijk en sociaal terrein kunnen functioneren. De rechtbank verwijst hiertoe wederom naar wat hierover in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem is overwogen. De overgelegde brief van Vluchtelingenwerk over de positie van LHBTI’ers in Polen schetst geen wezenlijk ander beeld dat in voornoemde uitspraak al naar voren komt. Daarbij is van belang dat eiser zelf een visum voor Polen heeft aangevraagd en gekregen, hij daar maar kort heeft verbleven en beperkte eigen ervaringen heeft. Voor zover eiser problemen zou krijgen bij terugkeer, dan mag van hem verwacht worden dat hij zich tot de Poolse autoriteiten wendt voor hulp. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Polen zich ten aanzien van eiser niet zal houden aan zijn internationale verplichtingen. De rechtbank ziet dus geen aanleiding om, in navolging van de hoogste bestuursrechter, de behandeling van het beroep aan te houden, in afwachting van de beantwoording van de door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, gestelde prejudiciële vragen.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. In de door eiser aangevoerde omstandigheden heeft verweerder redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Ook niet als alle omstandigheden in samenhang worden bekeken. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen
aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
4.AIDA, ‘Country Report: Poland, 2020 Update’, (AIDA-rapport, Update 2020); uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2121; uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 22 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14458; uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 16 december 2022 ECLI:NL:RBDHA:2022:15340 en uitspraak van de meervoudige kamer(s) van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 2 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5327, en van 1 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6488.