ECLI:NL:RBDHA:2023:4007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
NL23.7193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Turkse vreemdeling. De eiser had op 9 maart 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, welke op dezelfde dag nog werd opgeheven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd op basis van de vrees dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en dat er zowel zware als lichte gronden waren voor deze maatregel. De rechtbank oordeelde dat de gronden feitelijk juist en voldoende toegelicht waren, en dat de maatregel derhalve niet onrechtmatig was. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zijn inspanningsverplichting niet had geschonden. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7193

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder om 10:15 uur aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 9 maart 2023 om 13:47 uur de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich desgevraagd 9 maart 2023 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening. Op 10 maart 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 10 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 15 maart 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Maatregel van bewaring

3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen niet betwist.
De zware en lichte gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist en voldoende toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag mochten worden gelegd en de maatregel kunnen dragen.
Terugkeerbesluit
5. Eiser voert aan dat hij beroep heeft ingesteld tegen het terugkeerbesluit dat op 21 februari 2023 tegen hem is uitgevaardigd en dat hij in die procedure betoogt dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is. Vanwege het ontbreken van een rechtmatig terugkeerbesluit is de maatregel van bewaring eveneens onrechtmatig.
6. Tegen het terugkeerbesluit bestaat een afzonderlijke rechtsgang. Het gesloten rechtsmiddelenstelsel van de Vw staat er aan in de weg dat de bewaringsrechter bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring ook een oordeel geeft over de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit. [3] De bewaringsrechter moet alleen wel controleren of verweerder dat besluit terecht ziet als het terugkeerbesluit waarop de maatregel van bewaring kan worden gebaseerd. [4] De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Het besluit van 21 februari 2023 voldoet aan de vereisten van een terugkeerbesluit zoals die voortvloeien uit het arrest FMS. [5] De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Voortvarend handelen
7. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser zat voorafgaand aan de maatregel van bewaring in strafrechtelijke detentie. Tijdens het vertrekgesprek op 1 maart 2023 heeft eiser verklaard mee te werken aan zijn vertrek en meegedeeld dat hij zijn paspoort naar het kantoor van de grenspolitie zal laten brengen.
Verweerder had de inbewaringstelling kunnen voorkomen, indien hij in de periode tussen het vertrekgesprek op 1 maart 2023 en de strafrechtelijke heenzending op 9 maart 2023 bij eiser navraag had gedaan over zijn paspoort.
8. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat verweerder een inspanningsverplichting heeft om zoveel mogelijk te voorkomen dat een vreemdeling na afloop van zijn strafrechtelijke detentie in bewaring wordt gesteld. [6] Naar het oordeel van de rechtbank bestaat in dit geval geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder de inspanningsverplichting heeft geschonden. Verweerder heeft in het verweerschrift terecht gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van eiser om zijn geldige paspoort zo snel mogelijk over te leggen. Verweerder was niet gehouden om in de periode tussen 1 en 9 maart 2023 navraag bij eiser te doen over zijn paspoort. Daarnaast heeft verweerder tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser een vertrekgesprek gevoerd op 1 maart 2023 en daarbij gewezen op het belang van het laten overleggen van zijn geldige paspoort. Verder heeft verweerder een terug- en overnameopdracht verzonden naar de Dienst Internationale Aangelegenheden op 6 maart 2023 en een terug- en overnameverzoek ingediend bij het Turkse consulaat op 8 maart 2023. Verweerder heeft voldoende voortvarend gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom evenmin.
Ambtshalve toets [7]
9. Voor het overige ziet de rechtbank ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR2114.
4.Uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155.
5.Arrest van het Hof van Justitie van 14 mei 2020, ECLI:EU:C:2020:367.
6.Uitspraak van 7 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:892.
7.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.