In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Dublin-overdracht van een Eritrese asielzoeker naar Italië. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser, die op 14 april 2022 asiel had aangevraagd, betwistte de in Italië geregistreerde geboortedatum, waaruit bleek dat hij meerderjarig was. Hij stelde dat zijn geboortedatum 2005 was, maar de staatssecretaris ging uit van de in Italië geregistreerde geboortedatum van 2002, wat betekende dat hij meerderjarig was.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris niet ten onrechte had aangenomen dat de in Italië geregistreerde geboortedatum correct was. De eiser had geen authentieke identificerende documenten overgelegd die zijn stelling konden onderbouwen. Daarnaast werd overwogen dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de opvang- en asielvoorzieningen in Italië. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat de situatie in Italië zodanig was dat hij bij overdracht een reëel risico liep op een behandeling die in strijd was met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, waardoor het bestreden besluit van de staatssecretaris in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door rechter A.W. Wassink, in aanwezigheid van griffier M. Dijk, en werd openbaar gemaakt op 19 januari 2023. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.