ECLI:NL:RBDHA:2023:444

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
NL22.25237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-overdracht naar Italië en meerderjarigheid van eiser uit Eritrea

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Dublin-overdracht van een Eritrese asielzoeker naar Italië. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser, die op 14 april 2022 asiel had aangevraagd, betwistte de in Italië geregistreerde geboortedatum, waaruit bleek dat hij meerderjarig was. Hij stelde dat zijn geboortedatum 2005 was, maar de staatssecretaris ging uit van de in Italië geregistreerde geboortedatum van 2002, wat betekende dat hij meerderjarig was.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris niet ten onrechte had aangenomen dat de in Italië geregistreerde geboortedatum correct was. De eiser had geen authentieke identificerende documenten overgelegd die zijn stelling konden onderbouwen. Daarnaast werd overwogen dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de opvang- en asielvoorzieningen in Italië. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat de situatie in Italië zodanig was dat hij bij overdracht een reëel risico liep op een behandeling die in strijd was met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, waardoor het bestreden besluit van de staatssecretaris in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door rechter A.W. Wassink, in aanwezigheid van griffier M. Dijk, en werd openbaar gemaakt op 19 januari 2023. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25237

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2022 (het bestreden besluit) heeft staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 19 december 2022 heeft eiser de gronden ingediend. Het verzoek om een voorlopige voorziening staat geregistreerd onder het zaaknummer NL22.25238. Op 21 december 2022 zijn de gronden aangevuld.
De staatssecretaris heeft op 4 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.25238, op 6 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Belay. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat in het navolgende uit van de volgende feiten.
1.1
Eiser komt uit Eritrea. Hij heeft op 14 april 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend en daarbij opgegeven dat zijn geboortedatum [geboortedatum 1] 2005 is. De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (hierna: AVIM) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) hebben afzonderlijk een leeftijdsschouw verricht, waarbij de AVIM heeft geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd.
1.2
Uit het Eurodac-systeem is gebleken dat eiser op 25 februari 2022 via Italië illegaal het grondgebied van de lidstaten is ingereisd. Op 2 juni 2022 is aan de Italiaanse autoriteiten een verzoek om informatie ingediend. Daarbij zijn meerdere vragen gesteld.
1.4
Op 8 juni 2022 is door de Italiaanse autoriteiten een reactie gegeven. Op 26 februari 2022 zijn eisers vingerafdrukken afgenomen en geregistreerd. Eiser heeft toen verklaard [naam 1] te heten en geboren te zijn op [geboortedatum 2] 2002 (overeenkomend met een leeftijd van twintig jaar). Er heeft geen leeftijdsonderzoek plaatsgevonden en er zijn geen documenten overgelegd. Verder is vermeld dat het laatste spoor in Italië een afname van vingerafdrukken bij de grens is. Eiser heeft toen verklaard [naam 2] te heten en geboren te zijn op [geboortedatum 3] 2006.
1.5
De staatssecretaris is vervolgens uitgegaan van de in Italië geregistreerde geboortedatum van [geboortedatum 2] 2002 en acht eiser meerderjarig. Deze conclusie is in het op
14 juni 2022 aan de Italiaanse autoriteiten gerichte overnameverzoek gemotiveerd medegedeeld. Op 9 augustus 2022 is het overnameverzoek door de Italiaanse autoriteiten geaccepteerd.
1.6
Eiser heeft, om zijn gestelde geboortedatum van [geboortedatum 1] 2005 aannemelijk te maken, een kopie van een doopakte overgelegd.
2. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek op 9 augustus 2022 aanvaard. Hierbij is opgemerkt dat de Italiaanse autoriteiten ook in hun expliciete akkoord van 9 augustus 2022 zijn uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser.
Leeftijd eiser
3. In geschil is of -zoals eiser betoogt- moet worden uitgegaan van [geboortedatum 1] 2005 als geboortedatum of -zoals verweerder betoogt- moet worden uitgegaan van [geboortedatum 2] 2002 als geboortedatum. Eiser stelt dat er, op basis van een door hem overgelegde kopie van een doopakte van 13 februari 2005, moet worden uitgegaan van [geboortedatum 1] 2005 als geboortedatum (wat zou betekenen dat hij pas na de aanvraag achttien jaar is geworden). Ter zitting is door de gemachtigde van eiser desgevraagd geantwoord dat de in Italië geregistreerde datum van [geboortedatum 3] 2006 niet klopt.
3.1
De staatssecretaris stelt zich met betrekking tot de stelling dat de in Nederland opgegeven datum van [geboortedatum 1] 2005 wel klopt, op het standpunt dat eiser met de door hem overgelegde kopie van een doopakte niet heeft aangetoond dat niet langer van de door Italië geregistreerde meerderjarigheid kan worden uitgegaan. Daartoe is overwogen dat eiser hiermee geen authentieke identificerende documenten heeft overgelegd (in de zin van paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)).
3.2
De staatssecretaris betoogt niet ten onrechte dat eiser met de door hem overgelegde kopie van zijn doopakte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geboren is op [geboortedatum 1] 2005. De staatssecretaris heeft er in het verweerschrift en ter zitting terecht op gewezen dat de overgelegde doopakte een kopie is die niet kan worden onderzocht. [1] Eiser heeft verder geen gronden aangevoerd die kunnen afdoen aan de door de staatssecretaris gehanteerde datum.
Opvang in Italië
4. Eiser stelt dat er in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen voor wat betreft de opvang van asielzoekers, toegang tot de asielprocedure en het verschaffen van ondersteuning en faciliteiten aan Dublin-claimanten. Volgens eiser dreigt een toestand van zeer vergaande materiële deprivatie als bedoeld in het arrest Jawo. [2] Overdracht aan Italië is volgens eiser dan ook in strijd met artikel 4 van het EU Handvest [3] .
en artikel 3 en artikel 13 EVRM [4] . Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunten naar het rapport “Aufnahmebedingungen in Italien” van Schweizerische Flüchlingshilfe (SFH) van 10 juni 2021 en naar een brief van de Italiaanse immigratiedienst van 5 december 2022, waarin andere landen verzocht wordt de overdracht in het kader van de Dublin-verordening tijdelijk op te schorten. Eiser stelt tot slot een bijzonder kwetsbaar persoon te zijn.
4.1
Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten aanzien Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
4.2
De rechtbank overweegt dat de Afdeling in verschillende (recente) uitspraken heeft geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, de staatssecretaris ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. [5] Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Italië dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Eiser is hier niet in geslaagd.
4.3
De door eiser aangehaalde circular letter van 5 december 2022 van de Italiaanse immigratiedienst leidt niet tot een ander oordeel. Op dit moment is onbekend hoe lang deze situatie gaat voortduren, maar dit maakt nog niet dat er reden is voor verweerder om de asielaanvraag aan zich te trekken. [6] De staatssecretaris heeft in het verweerschrift uiteengezet welke stappen na deze brief zijn ondernomen en vermeld dat binnenkort door de Italiaanse autoriteiten wordt beslist over het al dan niet accepteren van overdrachten in januari.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris verder deugdelijk gemotiveerd dat eiser geen bijzonder kwetsbaar persoon is als bedoeld in het Tarakhel-arrest. De leeftijd en het ontbreken van een sociaal vangnet zijn onvoldoende om deze bijzondere kwetsbaarheid aan te nemen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand.
5.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1843.
2.Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881, van 10 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:49 en van 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497.
6.Zie ook de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 21 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13901.