In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Jemenitische nationaliteit, op 18 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De gemachtigde van eiser heeft verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op 17 september 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag. De ingebrekestelling werd op 18 september 2022 door verweerder ontvangen. Eiser heeft vervolgens op 11 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft op 26 oktober 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Verweerder had binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen, zoals voorgeschreven in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling rechtsgeldig was, aangezien deze na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn was ontvangen.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat verweerder alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.