In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Iraakse nationaliteit, op 2 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, waarna hij op 16 juni 2022 beroep heeft ingesteld. Verweerder heeft op 14 oktober 2022 alsnog een besluit genomen, maar eiser heeft zijn beroep gehandhaafd en verzocht om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom en vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Echter, de rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen. Het beroep tegen het besluit van 14 oktober 2022 is ongegrond, omdat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd, conform eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.