In deze zaak heeft eiseres, van Iraanse nationaliteit, op 1 juni 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een periode van inactiviteit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft eiseres op 4 maart 2020 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. De rechtbank heeft eerder, op 23 september 2020, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen. Echter, de asielaanvraag werd op 20 mei 2021 afgewezen, maar deze beschikking werd op 14 januari 2022 door verweerder ingetrokken. Eiseres heeft vervolgens op 12 december 2022 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden na ontvangst van de aanvraag is verstreken en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is kennelijk gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen en heeft bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.