ECLI:NL:RBDHA:2023:6384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
SGR 22/2763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Studiefinanciering en de status van migrerend werknemer in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor studiefinanciering door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiser, een Hongaarse student die Management of Technology studeert aan de Technische Universiteit Delft, had van 1 september 2021 tot en met 17 december 2021 stage gelopen bij de politie en verzocht om studiefinanciering voor deze periode. De minister wees de aanvraag af, stellende dat eiser niet voldeed aan de nationaliteitseis en niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt, omdat hij tijdens zijn stage geen reële en daadwerkelijke arbeid had verricht.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser stelde dat hij recht had op studiefinanciering op basis van zijn status als migrerend werknemer, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat zijn stage voldeed aan de criteria voor werknemerschap volgens het Unierecht. De rechtbank benadrukte dat de stage vooral gericht was op het opdoen van ervaring en dat de stagevergoeding onder het minimumloon lag. Eiser had niet kunnen aantonen dat hij tijdens zijn stage reële en daadwerkelijke arbeid had verricht, wat essentieel is voor de status van werknemer.

Daarnaast werd opgemerkt dat eiser als niet-economisch actieve EU-burger geen recht had op studiefinanciering voor levensonderhoud. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep die bevestigden dat niet-economisch actieve EU-studenten geen aanspraak kunnen maken op bepaalde vormen van studiefinanciering. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht de aanvraag voor studiefinanciering had afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2763

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor studiefinanciering van september tot en met december 2021 afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig T. Toes. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is in het bezit van de Hongaarse nationaliteit en is daarmee een burger van de Unie. Hij volgt de studie Management of Technology aan de Technische Universiteit Delft en heeft van 1 september 2021 tot en met 17 december 2021 stage gelopen bij de politie. Eiser heeft over deze periode studiefinanciering aangevraagd.
2. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de nationaliteitseis en niet is aan te merken als migrerend werknemer. [1] Weliswaar heeft eiser stage gelopen bij de politie, maar niet is gebleken dat hij tijdens deze stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Eiser heeft ook geen recht op studiefinanciering op grond van het Unierechtelijk non-discriminatiebeginsel. [2] Dit geldt enkel voor de steun die dient ter dekking van de kosten van de toegang tot onderwijs (het collegegeldkrediet).
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
3. Eiser stelt dat hij recht heeft op studiefinanciering omdat hij een migrerende werknemer is. Dit volgt uit zijn stageovereenkomst en bijbehorende stukken. Ook maakt verweerder onterecht onderscheid tussen hem en Nederlandse studenten. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Migrerend werknemer
4. Een ieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht is een werknemer, als bedoeld in het Unierecht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo’n geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. [4] De feitelijke beoordeling of een betrokkene de status van werknemer heeft, moet door de nationale rechter worden verricht. De nationale rechter moet zich baseren op objectieve criteria en alle omstandigheden van de zaak die te maken hebben met de aard van zowel de werkzaamheden als de (arbeids-)verhouding in onderlinge samenhang beoordelen. Hoofdkenmerken van werknemerschap zijn dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en hiervoor een beloning ontvangt. De geringe hoogte van de beloning, de herkomst van de middelen waaruit deze wordt betaald, de mate van productiviteit van betrokkene of het feit dat betrokkene maar een klein aantal uren per week werkt, sluit niet uit dat iemand als werknemer wordt aangemerkt. [5] Een persoon die een stage vervult kan aangemerkt worden als werknemer, mits die stage wordt vervuld onder de voorwaarden die voor reële en daadwerkelijke arbeid in loondienst gelden. [6]
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdens zijn stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Uit de door eiser overgelegde stageovereenkomst en de daarbij behorende toelichting leidt verweerder terecht af dat het leerdoel voorop stond. Uit de toelichting volgt dat het doel van de stage is het opdoen van ervaring met en in de politieorganisatie, dat de activiteiten tijdens de stage in de eerste plaats gericht zijn op het verwerven van bekwaamheden en niet op een economisch voordeel voor de organisatie. Daar komt bij dat eiser gedurende zijn stage een begeleider had, de onderwijsinstelling partij was bij de stageovereenkomst, de stage een korte duur had en de stagevergoeding ruim onder het minimumloon lag. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de praktijk een andere invulling aan zijn stageovereenkomst is gegeven. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder, gelet op alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, terecht stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdens zijn stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. De door eiser aangehaalde uitspraken leiden niet tot een ander oordeel, omdat de feiten en omstandigheden in die zaken niet vergelijkbaar zijn met die van eiser. Verweerder heeft eiser terecht niet aangemerkt als migrerend werknemer.
Gelijke behandeling bij toegang tot onderwijs
6. Voor zover eiser stelt dat hij van september tot en met december 2021 als niet-economisch actieve EU-burger recht heeft op studiefinanciering, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 december 2019. [7] Hieruit volgt dat eiser als economisch niet actieve EU-student geen recht heeft op het studentenreisproduct en het deel van de studiefinanciering dat ziet op de dekking van kosten van levensonderhoud. De rechtbank ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder terecht eiser geen studiefinanciering heeft verstrekt in de periode van september tot en met december 2021.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 2.2, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (de Wsf 2000).
2.Zie artikel 18 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
3.Eiser doet daarbij een beroep op de volgende uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:6426) en 9 september 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5255), rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 september 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:4799), rechtbank Overijssel van 21 februari 2022 (ECLI:NL:RVOVE:2022:519) en rechtbank Den Haag van 12 februari 2018 (SGR 17/3245).
4.Zie artikel 45 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
5.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3700, r.o. 4.4.).
6.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 februari 1992 in de zaak Bernini (ECLI:EU:C:1992:89).
7.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3700, r.o. 5.1-5.3.3).