ECLI:NL:RBDHA:2023:6516
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag, niet-ontvankelijkheid van het beroep en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft eiser op 7 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 10 augustus 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 6 april 2023 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft de rechtbank laten weten dat hij het beroep zal intrekken, mits de staatssecretaris bereid is de proceskosten te vergoeden. De rechtbank heeft echter geen reactie van de staatssecretaris ontvangen en gaat er daarom van uit dat het beroep niet is ingetrokken. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft het beroep ingesteld omdat de staatssecretaris niet tijdig op zijn asielaanvraag heeft beslist. De rechtbank stelt vast dat met de inwilliging van de asielaanvraag het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet meer ontvankelijk is. De Tijdelijke wet sluit uit dat bepaalde artikelen van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen, waardoor er geen procesbelang meer is voor eiser.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Daarnaast wordt er gekeken naar de proceskosten. De wettelijke beslistermijn voor de asielaanvraag is verlengd door de inwerkingtreding van de WBV 2022/22, waardoor de ingebrekestelling van eiser te vroeg is ingediend. Dit leidt tot de conclusie dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.