ECLI:NL:RBDHA:2023:6693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12110
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De eiser, die op 16 december 2022 in bewaring is gesteld, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 28 april 2023 gesloten zonder zitting. De eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank overweegt dat, hoewel de eiser al meer dan zeven maanden in bewaring zit, er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is. De rechtbank wijst erop dat de Marokkaanse autoriteiten in het verleden diverse laissez-passers hebben afgegeven en dat de voortgang van de LP-aanvraag van de eiser niet zonder meer tot twijfel leidt over de mogelijkheid van uitzetting. De rechtbank concludeert dat de verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om een lichter middel dan bewaring toe te passen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12110

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. den Toonder),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 16 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 28 april 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1969 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij de maatregel van bewaring en het voortduren
ervan al eerder heeft getoetst. [1] Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment
van het sluiten van het onderzoek in het laatste (vervolg)beroep, 21 maart 2023, de
maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is en voert hiertoe het volgende aan. Naar aanleiding van de op 16 december 2022 ingediende LP [2] -aanvraag heeft verweerder inmiddels zes keer gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Een reactie is uitgebleven. Eiser verwacht dat een presentatie niet binnen korte termijn zal worden ingepland. Daarnaast heeft eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling in Nederland tevens drie maanden in België in bewaring gezeten. Hij zit hierdoor al meer dan zeven maanden in bewaring, terwijl er nog geen presentatie heeft plaatsgevonden.
5. De rechtbank stelt vast dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het geval van Marokko. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022 en 16 januari 2023. [3] De sinds het indienen van de LP-aanvraag verstreken tijd leidt zonder nadere aanknopingspunten niet op voorhand tot twijfel over de vraag of de Marokkaanse autoriteiten voor eiser een LP zullen afgeven of dat er nog een presentatie zal plaatsvinden. Ook in de omstandigheid dat zes keer is gerappelleerd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat geen zicht op uitzetting bestaat. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de jurisprudentie blijkt dat door de autoriteiten van Marokko diverse laisser-passers in 2022 zijn afgegeven. [4] In haar uitspraak van 29 maart 2023 heeft deze rechtbank al geoordeeld dat de omstandigheid dat eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling in Nederland ook in België in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, niet van belang is voor het aannemen van het zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. [5] De LP-aanvraag is immers pas ingediend sinds eiser in Nederland in vreemdelingenbewaring zit. Daarnaast mag van eiser worden verwacht dat hij actieve en volledige medewerking verleent om overdracht mogelijk te maken. [6] Gelet op de inhoud van de verslagen van de vertrekgesprekken constateert de rechtbank dat daarvan geen sprake is. [7]
6. Eiser stelt verder dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Hij voert aan dat verweerder in zijn geval extra voortvarend dient te handelen, nu hij is overgedragen in het kader van de Dublinverordening [8] en er dus sprake is van een geplande inbewaringstelling. Verweerder stuurt echter alleen standaard rappelbrieven naar de Marokkaanse autoriteiten, terwijl hij ook rechtstreeks contact kan opnemen met de vertegenwoordiger van het Marokkaanse consulaat. Nu nog geen presentatie is ingepland en het LP-traject van eiser meer dan vier maanden geleden is opgestart, dient verweerder extra handelingen te verrichten.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan het vertrek van eiser. Op 16 december 2022 heeft verweerder de LP-aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Uit de voortgangsrapportage volgt dat verweerder in totaal zes keer, waarvan meest recentelijk op 6 april 2023, schriftelijk een herinnering naar de Marokkaanse autoriteiten heeft verzonden. Daarnaast heeft verweerder sinds de inbewaringstelling vijf keer een vertrekgesprek met eiser gevoerd, dan wel dit aan eiser aangeboden. Het laatste vertrekgesprek dateert van 14 april 2023. Eiser gaf toen te kennen geen interesse in een gesprek met DT&V [9] te hebben. Ook hier geldt dat op eiser de plicht rust om actieve en volledige medewerking te verlenen om vertrek uit Nederland te bewerkstelligen. [10]
8. Tot slot voert eiser aan dat ten onrechte geen lichter middel dan bewaring is toegepast. Het LP-traject neemt veel tijd in beslag en eiser dient de beslissing op zijn LP-aanvraag in vrijheid af te wachten. Verweerder dient daarom te overwegen dat een lichter middel kan worden toegepast, zoals een meldplicht. Ook dient verweerder volgens zijn beleidsregels rekening te houden met eisers persoonlijke omstandigheden bij de beoordeling of een lichter middel mogelijk is. In het geval van eiser dient te worden meegewogen dat hij voorafgaand aan de inbewaringstelling in Nederland eveneens in België in bewaring verbleef. Hij zit hierdoor al zeven maanden in bewaring. Bij de voortduring van de maatregel dient steeds gemotiveerd getoetst te worden of een lichter middel moet worden opgelegd.
9. Ten aanzien van de belangenafweging of met een lichter middel kan volstaan is het niet zonder betekenis dat eiser drie maanden in België in bewaring heeft gezeten, maar daartegenover staat dat eiser niet heeft geconcretiseerd welke van zijn belangen onvoldoende gewaarborgd en betrokken zijn bij de besluitvorming. Bovendien heeft eiser geen nieuwe omstandigheden gesteld die de bewaring onredelijk bezwarend voor hem maken. Ook is niet gesteld of gebleken dat het risico op onttrekking niet meer van toepassing is. In de uitspraak van 30 december 2022 heeft deze rechtbank en zittingsplaats al een oordeel gegeven over de doeltreffendheid van een lichter middel en de daarbij behorende belangenafweging. [11] Ook eisers weigerachtige houding om mee te werken aan zijn uitzetting rechtvaardigt de conclusie dat een lichter middel niet doeltreffend zal zijn. De rechtbank concludeert dat aan het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel meer gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij invrijheidsstelling. Uit de voortgangsrapportage blijkt verder dat verweerder regelmatig een belangenafweging uitvoert ten aanzien van het voortduren van de bewaringsmaatregel.
10. Ook overigens is niet gebleken dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. [12]
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraken van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 30 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14457, 20 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2191 en 29 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:4675.
2.Laissez-passer.
4.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 7 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13397.
6.Zie bv. de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0748 en van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85.
7.Verwezen wordt naar de verslagen van de vertrekgesprekken van 16 januari 2023, 12 februari 2023, 15 maart 2023 en 14 april 2023.
8.Verordening (EU) nr. 604/2013.
9.Dienst Terugkeer & Vertrek.
10.Zie bv. de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0748 en van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85.
12.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.