ECLI:NL:RBDHA:2023:7686

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
SGR 21/6476
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor eerste maand huur en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de eerste maand huur. Eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt op basis van de Participatiewet, had op 26 maart 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor de eerste maand huur van zijn nieuwe woning. Het college heeft deze aanvraag op 22 april 2021 afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 30 augustus 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 21 april 2023 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betwistte de afwijzing van zijn aanvraag en voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die maakten dat hij niet in staat was om voor de kosten van de verhuizing te reserveren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het verleden te maken heeft gehad met verschillende problemen, waaronder een lange periode van beschermd wonen en psychische problemen, maar oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de afwijzing van de bijzondere bijstand te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten voor de eerste maand huur onder de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan vallen en dat er in beginsel geen bijzondere bijstand voor kan worden verstrekt, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om te reserveren voor de kosten van de verhuizing en dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6476

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. E.H.J. aan de Stegge),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Siemerink ).

Inleiding

Bij besluit van 22 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor het verlenen van bijzondere bijstand voor de eerste maand huur afgewezen.
Bij besluit van 30 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser ontvangt een bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet (Pw). Eiser is verhuisd naar een woning aan de [adres] [nummer] en hiervoor moest hij € 1.012,47 aan eerste maand huur en kosten betalen. Op 26 maart 2021 heeft eiser hiervoor bijzondere bijstand aangevraagd. Bij het primaire besluit is deze aanvraag door verweerder afgewezen.
1.2.
Het daartegen gemaakte bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de gevraagde kosten in verband met de verhuizing niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, omdat de verhuizing voorzienbaar was en eiser voor deze kosten had moeten reserveren. Deze kosten moet eiser uit eigen inkomen of vermogen betalen.
Het beroep
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser betwist niet dat, gezien artikel 14, eerste lid, van de beleidsregels minimavoorzieningen en bijzondere bijstand van de gemeente Den Haag (hierna: de beleidsregel), de kosten voor de eerste maand huur onder algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan vallen waarvoor, in beginsel, geen individuele bijzondere bijstand wordt verstrekt. Volgens eiser is echter sprake van een situatie als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de beleidsregel, omdat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor reserveren (vooraf of achteraf) niet mogelijk was. Eiser heeft een lange periode in een beschermd wonen situatie gewoond. Daarnaast is eiser lange tijd depressief geweest, gebruikte eiser verdovende middelen, had hij een moeilijke thuissituatie en heeft eiser het medisch gezien zwaar gehad. Deze omstandigheden speelden zich in het verleden af, maar hiermee had verweerder wel rekening moeten houden. Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte niet de maatregel die aan eiser is opgelegd heeft meegewogen in het bestreden besluit.
Het juridisch kader
3. Bij de beoordeling van dit beroep zijn de volgende bepalingen van belang.
3.1.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Pw, voor zover relevant, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
3.2.
Artikel 14 van de beleidsregels minimavoorzieningen en bijzondere bijstand gemeente Den Haag 2015:
  • Lid 1. Voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kan geen individuele bijzondere bijstand worden verstrekt.
  • Lid 2. Van lid 1 kan worden afgeweken als door bijzondere omstandigheden reservering achteraf en vooraf niet mogelijk is.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
Algemeen (incidenteel voorkomende) noodzakelijke kosten
4.1.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat woonlasten worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. [1]
Bijzondere omstandigheden
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op juiste en volledige gronden het bestreden besluit heeft gebaseerd en volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan reservering vooraf of achteraf niet mogelijk was. De rechtbank ziet ook niet in dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. De rechtbank begrijpt dat eiser, gezien de (medische) omstandigheden die zich voordeden, een moeilijke periode achter de rug heeft. Dit betekent echter niet dat eiser geen geld had kunnen sparen voor de kosten van de verhuizing en de eerste maand huur. Op het 65+ rapportageformulier bijzondere bijstand van 20 april 2021 heeft eiser het volgende ingevuld: “Al meer dan 8 jr ingeschreven op woonnet, woonde bij vrienden in een kamertje, en ik heb eindelijk mijn eerste woning gevonden, heb ook een periode gewoond bij Stichting [naam stichting].” Ter zitting is verder naar voren gebracht dat eiser sinds 2018 stond ingeschreven op Woonnet. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser al een lange tijd stond ingeschreven voor een woning en hij dus ook een lange tijd kon weten dat hij op een gegeven moment een woning toegewezen zou krijgen. Dit betekent dat eiser dus een lange tijd heeft gehad om geld opzij te zetten voor de kosten van de verhuizing en de huur. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ondanks de moeilijke periode helemaal geen geld heeft kunnen sparen. Dat eiser in de maanden januari 2021, februari 2021 en maart 2021 een maatregel opgelegd heeft gekregen, leidt niet tot een ander oordeel. Uit vaste rechtspraak volgt dat het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting, geen bijzondere omstandigheid is in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Pw. De kosten die daarmee verband houden, kunnen niet worden afgewenteld op de Pw. [2] Dit geldt ook voor de opgelegde maatregel. Daarbij geldt bovendien dat de maatregel slechts ziet op drie maanden en niet verklaart waarom eiser in de rest van de periode waarin hij voor de woning stond ingeschreven niet heeft gespaard.
Het vertrouwensbeginsel
4.3.
Eiser doet verder een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiser voert aan dat hij bij een loket is geweest voor hulp met betrekking tot het betalen van zijn eerste maand huur. Er is hem toen verteld dat hij een verzoek bijzondere bijstand voor de eerste maand huur kan indienen bij verweerder. Hierdoor werd, aldus eiser, de indruk gewekt dat hij recht had op bijzondere bijstand voor de eerste maand huur.
4.4.
Volgens vaste jurisprudentie kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen indien sprake is van een aan het bestuursorgaan toe te rekenen, concrete, ondubbelzinnige toezegging van een daartoe bevoegd persoon, waarvan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. [3]
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. Dat de medewerker van het loket eiser heeft geadviseerd om een aanvraag bijzondere bijstand voor de eerste maand huur in te dienen, betekent niet dat het verzoek wordt gehonoreerd. Eiser heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een aan het bestuursorgaan toe te rekenen, concrete, ondubbelzinnige toezegging van een daartoe bevoegd persoon, waaraan eiser een gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat aan hem de bijzondere bijstand voor de eerste maand huur zou worden toegekend.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Z. Meijer griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB 4 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3596.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de RvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.