ECLI:NL:RBDHA:2023:7975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
NL23.11217
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag en de verplichting tot heroverweging door de staatssecretaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 6 april 2023 besloten dat de aanvraag niet-ontvankelijk was, omdat de eiser al internationale bescherming had in Bulgarije, zoals blijkt uit het Eurodac-systeem. De eiser betwistte deze beslissing en voerde aan dat er lopende procedures zijn bij de Raad van State over de situatie in Bulgarije, die de vraag oproepen of het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog van toepassing is. Hij verzocht de rechtbank om het beroep aan te houden totdat deze procedures zijn afgerond.

De rechtbank heeft op 22 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als de staatssecretaris zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om het beroep aan te houden, omdat het bestreden besluit niet in stand kon blijven. De rechtbank stelde vast dat de eiser niet langer beschikte over zijn Bulgaarse verblijfsdocument, maar dat dit niet automatisch betekende dat zijn beschermingsstatus was vervallen. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de situatie van de eiser bij terugkeer naar Bulgarije.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van de eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.674. De uitspraak werd gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11217

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

ProcesverloopBij besluit van 6 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2023 op een zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser blijkens het Eurodac-systeem al internationale bescherming heeft in Bulgarije en daarom naar Bulgarije kan terugkeren.
3. Eiser voert hiertegen aan dat er momenteel diverse procedures lopen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) over de vraag of ten aanzien van Bulgarije nog wel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser meent dat dit niet het geval is en wijst daarbij met name op het intrekken van internationale bescherming door Bulgarije wanneer de betrokkene Bulgarije verlaat maar binnen het beschermingsgebied van de Europese Unie blijft. Eiser verzoekt de rechtbank het beroep aan te houden om de uitkomst van deze procedures af te wachten. Ook stelt eiser dat de bij de zienswijze door hem overgelegde landeninformatie hierover door verweerder ten onrechte is afgedaan als onvoldoende individueel.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Er bestaat geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden, aangezien gelet op het volgende meteen kan worden vastgesteld dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
5. Eiser heeft tijdens het ‘gehoor bescherming EU’ op 2 april 2023 verklaard dat hij niet langer beschikt over zijn Bulgaarse verblijfsdocument. Als uitgangspunt heeft te gelden dat dit niet meteen met zich brengt dat de verleende beschermingsstatus is vervallen en dat het op de weg van de vreemdeling ligt om aannemelijk te maken dat zijn verblijfsrecht in de andere lidstaat niet meer bestaat. De rechtbank verwijst hierbij naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 16 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2369.
6. Uit de door eiser overgelegde landeninformatie van Vluchtelingenwerk Nederland blijkt dat er in Bulgarije een nationaalrechtelijke grond voor intrekking van internationale bescherming bestaat wanneer de betrokkene zijn verblijfsdocument niet tijdig verlengt of vernieuwt. In de eerstelijnsjurisprudentie is al een aantal keer vastgesteld dat deze intrekkingsgrond in de praktijk ook daadwerkelijk wordt toegepast. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11129, en zittingsplaats Middelburg van 2 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11615.
7. Een dergelijke nationale intrekkingsgrond heeft geen basis in het limitatieve stelsel van intrekkingsgronden zoals dat voortvloeit uit het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag) en de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn). Het lag daarom op de weg van verweerder om nader onderzoek te doen naar de vraag of eiser bij terugkeer naar Bulgarije met deze intrekkingsgrond te maken zal krijgen. Dit heeft verweerder niet gedaan. Verweerder heeft de autoriteiten van Bulgarije bij brief van 12 april 2023 weliswaar gevraagd of aan eiser weer toegang zal worden verleend, maar hij heeft daarbij verzuimd te vermelden dat eiser niet langer beschikt over zijn Bulgaarse verblijfsdocument. In het antwoord van de Bulgaarse autoriteiten van 28 april 2023 wordt als voorwaarde voor toegang van eiser tot het Bulgaarse grondgebied gesteld dat hij in het bezit is van een reisdocument.
8. Gelet hierop valt niet uit te sluiten dat eiser bij terugkeer naar Bulgarije niet langer aanspraak kan maken op de eerder aldaar aan hem verleende beschermingsstatus. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (het zorgvuldigheidsvereiste). De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil definitief te beslechten, omdat het op de weg van verweerder ligt om nader onderzoek te doen zoals hiervoor geschetst. Verweerder zal daarom worden opgedragen om opnieuw op eisers asielaanvraag te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
9. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674 (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.