ECLI:NL:RBDHA:2023:8723

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
NL23.12569
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van minderjarige vreemdeling met Nigeriaanse nationaliteit en beoordeling van adequate opvang in Nigeria

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse minderjarige, eiser, die op 15 januari 2020 asiel heeft aangevraagd in Nederland. Eiser, die bij zijn aanvraag minderjarig was, vreesde bij terugkeer naar Nigeria te worden opgepakt vanwege zijn seksuele geaardheid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft zijn aanvraag op 3 april 2023 afgewezen, wat eiser heeft bestreden. Tijdens de zitting op 1 juni 2023 waren de gemachtigden van beide partijen aanwezig, maar eiser zelf was niet aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de minderjarigheid van eiser en dat er geen adequaat onderzoek is gedaan naar opvangmogelijkheden in Nigeria. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met de verplichtingen die voortvloeien uit het arrest TQ, omdat eiser binnen een maand na zijn aanvraag meerderjarig werd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat hij voortvarend heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om de afwijzing van de asielaanvraag te herzien.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.12569
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris waren daarbij aanwezig. Eiser was niet aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en stelt geboren te zijn op [2002]. Eiser verklaart dat zijn ouders in 2012 zijn overleden. Hij is in zijn ouderlijk huis blijven wonen met zijn oom totdat zijn oom hem het huis uitzette. Hij heeft vervolgens op straat en bij een kerk gewoond. Daarna heeft hij onderdak gevonden bij een vrouw genaamd [A]. Eind 2014 en begin 2015 heeft hij seks gehad met de zoon van [A], [zoon van A]. In februari 2015 zegt hij betrapt te zijn door [A] tijdens de seks. Hij is toen samen met [zoon van A] uit Nigeria gevlucht. Op 30 september 2016 heeft eiser asiel aangevraagd in Italië. Op 15 januari 2020 heeft hij asiel aangevraagd in Nederland. Eiser vreest bij terugkeer naar Nigeria te worden opgepakt door de politie vanwege seks met een man.
2. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag bij besluit van 22 oktober 2021 afgewezen als ongegrond. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank Den Haag
(zittingsplaats Utrecht) heeft bij uitspraak van 2 december 20211 het beroep ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Hangende het hoger beroep heeft de staatssecretaris het besluit van 22 oktober 2021 ingetrokken naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2021 (TQ).2 Vervolgens heeft de staatssecretaris het nu bestreden besluit genomen.
Geloofwaardigheid
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
4. identiteit, nationaliteit en herkomst;
5. seksuele gerichtheid;
6. problemen met [A] vanwege een betrapping en problemen met zijn oom.
In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris – net als in het besluit van 22 oktober 2021 – het eerste element geloofwaardig en de andere twee elementen ongeloofwaardig geacht.
4. Eiser is het hiermee oneens. In de eerste plaats stelt eiser dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat hij ten tijde van zijn aanvraag minderjarig was waardoor er een ander referentiekader voor hem geldt. De rechtbank ziet dat anders. Uit de gehoren blijkt niet dat de staatssecretaris geen rekening heeft gehouden met de leeftijd van eiser. Dat de staatssecretaris inconsistenties die hij in de verklaringen van eiser ziet aan eiser heeft tegengeworpen, betekent niet dat er van een onjuist referentiekader is uitgegaan. Datzelfde geldt voor het feit dat de staatssecretaris tot een andere conclusie komt dan eiser over de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Aangezien eiser zijn standpunt voor het overige niet concreet heeft gemaakt, slaagt de beroepsgrond niet.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig is. Eiser heeft hier in beroep immers nauwelijks iets over aangevoerd. Eiser heeft – naast het onder
4. besproken argument – alleen gezegd dat hij hierover (nog) niet durft te verklaren, omdat hij nog niet zover is in zijn acceptatieproces en dat er daarom niet verder wordt ingegaan op de geloofwaardigheidsbeoordeling op dit punt. Dit is onvoldoende.
6. Eiser heeft wel gronden aangevoerd tegen de vaststelling van de staatssecretaris dat zijn problemen met [A] en zijn oom ongeloofwaardig zijn. Die gronden zijn gelijk aan de gronden die in de eerdere beroepsprocedure zijn aangevoerd. Dit is door (de gemachtigde van) eiser op de zitting bevestigd. In de uitspraak van 2 december 2021 is de rechtbank al tot de conclusie gekomen dat die gronden niet slagen en dat de staatssecretaris de problemen die eiser stelt te hebben gehad met [A] en zijn oom niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover nu anders te oordelen en verwijst voor de motivering naar de uitspraak van 2 december 2021.
Onderzoek adequate opvang in land van herkomst
7. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris naar aanleiding van het arrest TQ beoordeeld of eiser in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning op reguliere gronden op basis van het zogeheten AMV buiten schuld beleid. De staatssecretaris heeft in dit verband getoetst of er ten tijde van de minderjarigheid van eiser sprake was van adequate
2 ECLI:EU:C:2021:9.
opvang in zijn land van herkomst, Nigeria. De staatssecretaris concludeert dat er weliswaar tijdens het aanmeldgehoor op 17 januari 2020 en het nader gehoor op 13 oktober 2021 onderzoek is gedaan, maar dat daaruit geen concrete conclusies konden worden getrokken over het bestaan van adequate opvang. Omdat eiser binnen een maand na zijn aanvraag meerderjarig is geworden, was het verder afronden van een onderzoek naar adequate opvang onmogelijk. Eiser komt volgens de staatssecretaris daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van het AMV buiten schuld beleid.
8. Eiser vindt dat de staatssecretaris daarmee niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten volgens het arrest TQ. De staatssecretaris heeft alleen vragen gesteld in de gehoren, maar heeft geen daadwerkelijk onderzoek gedaan naar adequate opvangmogelijkheden voor eiser in Nigeria. De staatssecretaris mag zich er niet achter verschuilen dat eiser binnen een maand na zijn aanvraag meerderjarig is geworden. Uit de rechtspraak van de Afdeling3 naar aanleiding van het arrest TQ blijkt namelijk dat de staatssecretaris niet kan volstaan met het standpunt dat de vreemdeling inmiddels meerderjarig is geworden.
9. De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest TQ en de rechtspraak van de Afdeling4 volgt dat de staatssecretaris – voordat er een terugkeerbesluit wordt opgelegd aan een niet- begeleide minderjarige vreemdeling – onderzoek moet doen naar de aanwezigheid van adequate opvang in het land van herkomst. Dit onderzoek moet plaatsvinden als de vreemdeling minderjarig is. Zodra de vreemdeling meerderjarig is geworden, is de staatssecretaris niet langer gehouden nog onderzoek te doen naar de adequate opvangmogelijkheden in het land van herkomst. De staatssecretaris kan in zo’n geval echter niet volstaan met het standpunt dat de vreemdeling meerderjarig is geworden. Daarmee gaat hij namelijk zijn verantwoordelijkheid uit de weg om inzichtelijk te maken wat hij in de periode voordat de vreemdeling meerderjarig werd aan onderzoek heeft verricht. Hij moet dan ook in zo’n geval beoordelen of de vreemdeling in aanmerking komt voor een reguliere vergunning op grond van het AMV buiten schuld beleid. In dat verband moet de staatssecretaris motiveren welk onderzoek er is verricht naar adequate opvang vanaf het moment van de asielaanvraag en hoe lang dat onderzoek naar verwachting zou duren. Als de vreemdeling meerderjarig is geworden voordat het onderzoek naar adequate opvang is afgerond, moet de staatssecretaris inzichtelijk maken waarom het onderzoek toen nog niet was afgerond. Hierbij is de vraag van belang of hij voldoende voortvarend heeft gehandeld. Daarbij kan hij betekenis toekennen aan de leeftijd van de vreemdeling ten tijde van de asielaanvraag in Nederland, afgezet tegen de beslistermijn op de asielaanvraag van in beginsel zes maanden en de duur van het onderzoek die als redelijk kan worden aangemerkt.
10. In deze zaak staat vast dat eiser op het moment van zijn asielaanvraag in Nederland op 15 januari 2020 minderjarig was. Ook staat vast dat eiser binnen een maand na zijn asielaanvraag, te weten op 10 februari 2020, meerderjarig is geworden. Dat betekent dat in deze zaak de tijdspanne waarin de staatssecretaris onderzoek naar adequate opvang moest doen maar enkele weken bedroeg. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat bij het eerste gehoor op 17 januari 2020 vragen aan eiser zijn gesteld over zijn situatie in Nigeria, maar dat daaruit nog geen conclusies konden worden getrokken over
3 Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:114.
4 Zie de uitspraken van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530 en ECLI:NL:RVS:2022:1532, en van 13 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:114.
of er sprake was van adequate opvang voor eiser in Nigeria. Daarna werd de staatssecretaris al door de tijd ingehaald, omdat eiser meerderjarig werd. Om die reden heeft de staatssecretaris het onderzoek naar adequate opvang niet tijdig – vóórdat eiser meerderjarig werd – kunnen afronden. De rechtbank vindt dat de staatssecretaris daarmee in dit specifieke geval waarin eiser zo snel meerderjarig is geworden voldoende heeft gemotiveerd welk onderzoek er is verricht vanaf het moment van de asielaanvraag en waarom dit onderzoek nog niet was afgerond toen eiser meerderjarig werd. Hiermee heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat hij voldoende voortvarend heeft gehandeld. De staatssecretaris hoeft eiser daarom geen vergunning op grond van het AMV buiten schuld beleid te verlenen. Ook heeft de staatssecretaris eiser terecht een terugkeerbesluit opgelegd.
Artikel 8 van het EVRM
11. Eiser stelt dat de staatssecretaris in strijd handelt met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser is ruim drie jaar in Nederland en heeft privéleven opgebouwd. De staatssecretaris heeft zijn belangen onvoldoende meegewogen.
12. De rechtbank volgt dit niet. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft niet concreet gemaakt waarom deze toets onvoldoende zou zijn geweest. Daarnaast heeft eiser alleen gezegd dat hij ruim drie jaar in Nederland is en privéleven heeft opgebouwd, maar hij heeft dit privéleven verder niet toegelicht of onderbouwd. Dit is wel aan hem om te doen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris in strijd met artikel 8 van het EVRM handelt.
Conclusie
13. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr.
D.W. Van Dijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 juni 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.