ECLI:NL:RBDHA:2023:8843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
NL22.16008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Pakistaanse homoseksuele man en de beoordeling van geloofwaardigheid

In deze zaak gaat het om de derde asielaanvraag van eiser, een Pakistaanse man die stelt dat hij in zijn thuisland wordt bedreigd vanwege zijn homoseksuele geaardheid. De rechtbank Den Haag heeft op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond is verklaard. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvragen werden afgewezen omdat de autoriteiten van Pakistan bescherming zouden kunnen bieden. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn seksuele geaardheid en de gestelde dreiging in Pakistan beoordeeld. Eiser heeft verklaard dat hij bedreigd wordt door zijn ooms en dat hij in Pakistan niet openlijk kan zijn over zijn geaardheid. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser inconsistent en ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat de documenten die eiser heeft overgelegd, zoals verklaringen van zijn moeder en politierapporten, niet als objectieve bronnen kunnen worden beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank heeft de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de asielaanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond bevestigd. Eiser moet onmiddellijk terugkeren naar Pakistan en er is een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16008

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. L.M.F. Verhaegh en mr. C.W.M. van Breda).

ProcesverloopBij besluit van 11 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft schriftelijk gereageerd op het verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Sareen. Verder zijn met eiser meegekomen [naam partner], zijn gestelde partner, en [naam] van de stichting [naam stichting]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W.M. van Breda. Ter zitting is het onderzoek geschorst.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend. Eiser heeft hierna nog schriftelijk gereageerd..
Op 13 juni 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Pakistaanse nationaliteit.
2. Op 18 april 2017 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij is bedreigd door twee ooms. Deze ooms hebben in 2011 zijn vader vermoord, in 2009 een aanslag op zijn broer gepleegd en land afgepakt van zijn vader waar eiser één van de erfgenamen van is. Bij besluit van 7 januari 2019 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen. In dit besluit is eisers asielrelaas geloofwaardig geacht, maar is bepaald dat dit niet leidt tot verlening van een asielvergunning omdat eiser de bescherming van de Pakistaanse autoriteiten kan inroepen. Dit staat in rechte vast gelet op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 13 augustus 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:7754, en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 oktober 2019 (zaaknummer 201906802/1/V2, niet gepubliceerd).
3. Eiser heeft op 30 maart 2020 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze heeft verweerder bij besluit van 10 augustus 2020 buiten behandeling gesteld vanwege het ontbreken van voldoende gegevens.
In deze zaak gaat het om de derde asielaanvraag van eiser, van 16 november 2020. Hieraan legt eiser enerzijds ten grondslag dat sprake is van een hernieuwde dreiging in Pakistan waartegen hij geen bescherming kan krijgen, en anderzijds dat hij in Pakistan gevaar loopt omdat hij de homoseksuele geaardheid heeft.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Hierbij heeft verweerder zowel de door eiser gestelde hernieuwde dreiging als de door eiser gestelde homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig geacht. Eiser moet op grond van dit besluit onmiddellijk naar Pakistan terugkeren. Daarnaast is tegen hem een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd. Ten slotte is overwogen dat er geen dwangsommen wegens niet tijdig beslissen zijn verbeurd.
Standpunten
5. Ten aanzien van de gestelde hernieuwde dreiging stelt verweerder zich op het volgende standpunt. De door eiser overgelegde schriftelijke verklaring van zijn moeder en het door eiser overgelegde politierapport kunnen niet op echtheid worden onderzocht. Daarnaast roept de inhoud van deze documenten vragen op. Wat eisers moeder verklaart, heeft zij van horen zeggen. De stempel op het politierapport is niet bekend bij Bureau Documenten en er wordt gesproken over een bedreiging op 2 december 2019 terwijl eiser toen al in Nederland was. Uit de stukken blijkt niet dat eiser niet langer de bescherming kan inroepen van de Pakistaanse autoriteiten.
6. De gestelde homoseksuele geaardheid van eiser acht verweerder om de volgende redenen ongeloofwaardig. Ondanks dat er in een gehoor veel vragen aan eiser zijn gesteld, heeft hij oppervlakkig, summier en vaag verklaard. Eiser heeft tegenstrijdig verklaard over het ontstaan van zijn homoseksuele gevoelens. Ook heeft eiser ontwijkend en tegenstrijdig verklaard over de mate waarin hij deze gevoelens in Pakistan moest verbergen. Eiser heeft geen inzicht gegeven in wat de opstelling van zijn gezin en zijn religie (de Islam) ten opzichte van zijn geaardheid met hem deed. Eiser heeft wisselend en oppervlakkig verklaard over zijn relaties met [naam] (tijdens zijn schooltijd in Pakistan), [naam] (tijdens zijn verblijf in Dubai van 2013 tot 2017) en [naam partner] (in Nederland). Eiser heeft summier en tegenstrijdig verklaard over hoe hij omging met zijn gevoelens toen hij in Dubai verbleef, een land waar homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt. Eiser kan weinig verklaren over het
Not Gay Enough-protest dat hij in Nederland heeft bijgewoond. De door eiser bij de aanvraag overgelegde verklaringen van kennissen zijn geen reden voor een ander oordeel omdat dit geen objectieve bronnen zijn. De overgelegde foto’s zeggen niets over eisers geaardheid.
7. Verder acht verweerder het ongeloofwaardig dat eiser problemen heeft ondervonden vanwege zijn geaardheid. Dat eisers broer hem ergens tussen 2003 en 2009 een keer heeft geslagen en bedreigd, acht verweerder daarvoor te summier. Ook merkt verweerder op dat eiser hierna nog tot augustus 2013 zonder problemen in Pakistan kon verblijven.
8. Eiser voert daartegen het volgende aan. Verweerder motiveert onvoldoende waarom geen waarde wordt gehecht aan de door hem overgelegde stukken en gaat daarbij onvoldoende in op de zienswijze. Ter nadere onderbouwing van de gestelde hernieuwde dreiging heeft eiser op 28 maart 2023 een registratie in het digitale systeem van [naam registratie] overgelegd. Het gehoor over zijn homoseksuele geaardheid heeft op afstand plaatsgevonden en is niet goed verlopen. De beoordeling heeft niet plaatsgevonden conform verweerders eigen Werkinstructie 2019/17 ‘Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd’. Verweerder houdt vast aan de tegenwerpingen in het voornemen zonder goed te kijken naar eisers verklaringen en zijn zienswijze op dat voornemen. De wijze waarop verweerder de verklaringen van kennissen en de foto’s afdoet is in strijd met de recente jurisprudentie. Er is ten onrechte een inreisverbod uitgevaardigd omdat eiser in Nederland een relatie heeft met [naam partner]. Gelet op de omvang van het besluit kan geen sprake zijn van een kennelijk ongegrond aanvraag. Uit de recente jurisprudentie blijkt dat verweerder wel een dwangsom wegens niet tijdig beslissen heeft verbeurd.
9. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser een rapport met bijlagen van de stichting [naam stichting] van 1 december 2022 overgelegd. Dit rapport heeft betrekking op [naam partner] en eiser wordt daarin gepresenteerd als zijn partner. In het verweerschrift van 27 maart 2023 stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser hiermee zijn gestelde geaardheid niet alsnog kan onderbouwen, omdat dit rapport alleen iets zegt over eisers activiteiten voor het lhbti+ café op het asielzoekerscentrum te Hoogeveen.
10. Op 28 maart 2023 heeft eiser een bevestiging van het team Burgerzaken van de gemeente Hoogeveen overgelegd, waarin staat dat hij op 24 mei 2023 een afspraak heeft voor het sluiten van een geregistreerd partnerschap met [naam partner]. Verder heeft eiser op 29 maart 2023, één dag vóór de zitting, een tweede rapport met bijlagen van de stichting [naam stichting] overgelegd. In dit rapport wordt gereageerd op het verweerschrift van 27 maart 2023. Volgens dit rapport heeft er een onzorgvuldige beoordeling plaatsgevonden omdat verweerder geen referentiekader van eiser en geen heldere definitie van het begrip ‘homoseksualiteit’ hanteert.
11. De rechtbank heeft aan het einde van de zitting van 30 maart 2023 in overleg met partijen het onderzoek geschorst om verweerder schriftelijk te kunnen laten reageren op het rapport van de stichting [naam stichting] van 29 maart 2023. Op 12 april 2023 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend. Hierin stelt verweerder zich op het standpunt dat de stichting [naam stichting] geen deskundige is op het gebied van geloofwaardigheidsbeoordeling, maar wel feitelijke informatie kan aanleveren die moet worden meegewogen. Het rapport bevat echter geen feitelijke waarnemingen met betrekking tot eiser. Daarnaast is het niet verplicht om een referentiekader te hanteren en wordt in het rapport niet duidelijk gemaakt op welke wijze het niet hanteren van een referentiekader en een begrippenlijst invloed heeft gehad op de besluitvorming. Op 10 mei 2023 heeft eiser hierop schriftelijk gereageerd, waarbij een reactie van de stichting [naam stichting] van 9 mei 2023 is overgelegd. Op 30 mei 2023 heeft eiser nog een akte van partnerschapsregistratie op 24 mei 2023 van de gemeente Hoogeveen overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
12. In de uitspraak van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754, heeft de Afdeling verduidelijkt hoe verweerder asielverzoeken van lhbti+’ers moet beoordelen. Er dient een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling plaats te vinden van de verklaringen van de vreemdeling over de verschillende in Werkinstructie 2019/17 genoemde thema’s. Deze verklaringen dient verweerder uitdrukkelijk in onderlinge samenhang te bezien én in het licht van de overige verklaringen en het overgelegde bewijsmateriaal (zoals verklaringen van derden).
13. Verweerder mag niet stellen dat documenten die aan een opvolgende asielaanvraag ten grondslag worden gelegd al geen relevante nieuwe elementen of bevindingen zijn als hij de authenticiteit daarvan niet kan vaststellen of als de documenten niet afkomstig zijn van een objectief verifieerbare bron. Dat blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208.
Hernieuwde dreiging
14. Verweerder heeft niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat er voor eiser een hernieuwde dreiging bestaat in Pakistan waartegen hij geen bescherming kan krijgen. Dit heeft verweerder beoordeeld in overeenstemming met wat hiervoor onder 13 is weergegeven. Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat de inhoud van de door eiser overgelegde documenten vragen oproept. Verweerder heeft kunnen overwegen dat de brief van eisers moeder geen objectieve bron is. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat het vreemd is dat er een voor Bureau Documenten onbekende stempel op het politierapport staat en dat daarin wordt gesproken over een bedreiging op een tijdstip waarop eiser al in Nederland was. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hieruit juist blijkt dat hij valselijk beschuldigd wordt. De door eiser in beroep overgelegde registratie in het systeem van [naam registratie] leidt niet tot een ander oordeel omdat daaruit niet blijkt dat die registratie verband houdt met zijn asielrelaas.
Homoseksuele geaardheid
15. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat er onzorgvuldig is gehandeld doordat het gehoor van 24 februari 2022 via een beeldverbinding heeft plaatsgevonden. Eiser heeft vooraf toestemming gegeven voor deze wijze van horen en uit het rapport van het gehoor blijkt niet dat eiser vanwege de wijze van horen niet adequaat heeft kunnen verklaren. In het bestreden besluit is verweerder eiser gevolgd in de stelling dat hij de vraag hoe hij zijn geaardheid zou omschrijven niet goed heeft begrepen en heeft verweerder de tegenwerping in het voornemen op dit punt niet gehandhaafd.
16. Evenmin kan eiser worden gevolgd in zijn stelling dat de beoordeling niet heeft plaatsgevonden volgens de Werkinstructie 2019/17. Anders dan eiser aanvoert, mag blijkens paragraaf 4 van deze werkinstructie in de beoordeling worden betrokken dat de vreemdeling zijn LHBTI-gerichtheid niet bij eerdere asielaanvragen heeft gemeld. Eiser is tijdens het gehoor van 24 februari 2022 in de gelegenheid gesteld om over alle thema’s van de werkinstructie te verklaren. In het bestreden besluit, aangevuld met de verweerschriften, heeft verweerder eisers verklaringen in onderlinge samenhang en tegen het licht van de door eiser overgelegde bewijsstukken beoordeeld. Dit licht de rechtbank als volgt toe.
17. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop hij zijn homoseksualiteit ontdekte. Eiser heeft namelijk enerzijds verklaard dat dit moment zich voordeed in 2003 toen hij elf jaar oud was en gevoelens kreeg voor zijn [naam koranleraar] (pagina 8 rapport aanvullend gehoor), maar anderzijds dat dit moment zich voordeed toen hij op school een jongen genaamd [naam] leerde kennen (pagina 10 en 11 rapport aanvullend gehoor).
18. Ook heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de mate waarin hij zijn geaardheid in Pakistan moest verbergen. Eiser heeft namelijk enerzijds verklaard dat hij in Pakistan niet op de hoogte was van zijn homoseksuele identiteit omdat dit niet geoorloofd was (pagina 21 rapport aanvullend gehoor), terwijl hij anderzijds heeft verklaard dat hij het niet leuk vond dat hij zijn geaardheid in Pakistan moest verbergen (pagina 12 rapport aanvullend gehoor).
19. Verweerder heeft ook niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij niet inzichtelijk heeft verklaard over hoe hij in Pakistan met zijn geaardheid omging. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser met zijn verklaringen dat hij een gladde huid, lange haren en een bepaalde manier van lopen heeft (waardoor mensen aan hem zouden kunnen zien dat hij homoseksueel is) zijn geaardheid niet aannemelijk kan maken. Verder heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de mate waarin zijn familie op de hoogte was van zijn geaardheid. Eiser heeft namelijk enerzijds verklaard dat zijn moeder het wist (pagina 10 rapport aanvullend gehoor) en anderzijds dat niemand van zijn familie op de hoogte was (pagina 15 rapport aanvullend gehoord). Ook heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij weinig inzicht heeft gegeven in de manier waarop hij omging met zijn geloof (de Islam) door te verklaren dat hij het fout vindt dat zijn geloof zijn geaardheid afkeurt maar dat hij blij is met wie hij is. Ten slotte heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser ongerijmd heeft verklaard door te stellen dat mensen in Pakistan enkel door het maken van oogcontact kunnen zien of iemand al dan niet homoseksueel is.
20. Daarnaast heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij wisselend heeft verklaard over zijn relaties. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij summier en ontwijkend heeft verklaard over de relatie die hij met [naam] zou hebben in de periode tussen 2003 en 2009. Daartoe heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser in antwoord op vragen over zijn gevoelens ingaat op de feitelijke invulling van de relatie en dat hij in antwoord op vragen over zijn gevoelens bij het niet kunnen uiten van de relatie ingaat op het algemene feit dat dit in Pakistan verboden is (pagina’s 17 en 18 rapport aanvullend gehoor). Vervolgens heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat het vreemd is dat hij gedurende een jaar in Dubai een relatie zou hebben gehad met [naam] nadat hij hem zomaar in een autogarage had aangesproken, nu het praten over homoseksualiteit in Dubai zeer risicovol is. Ten aanzien van eisers gestelde relatie in Nederland met [naam partner] heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe deze relatie is gegroeid van een ontmoeting in een liefdesrelatie.
21. Waar het gaat om eisers gestelde deelname aan het
Not Gay Enough-protest in Nederland heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij hierover summier heeft verklaard. Hierbij heeft verweerder er op gewezen dat eiser niet concreet heeft kunnen vertellen waarom dit protest werd georganiseerd (pagina 24 rapport aanvullend gehoor).
22. Ook over de door eiser overgelegde foto’s en de brieven van de stichting [naam stichting], [naam leden stichting] en [naam leden stichting] en [naam leden stichting] verklaart hij dat hij niet weet wat hij hiermee precies wil aantonen (pagina 23 rapport aanvullend gehoor). In het bestreden besluit is verweerder inhoudelijk op deze stukken ingegaan. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat uit deze brieven weliswaar blijkt dat eiser deelneemt aan LHBTI-gerelateerde activiteiten, maar dat daarmee niet alsnog de gestelde homoseksualiteit van eiser aannemelijk wordt gemaakt.
23. In de verweerschriften stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat uit de door eiser overgelegde rapporten van [naam stichting] niet volgt dat de beoordeling van de aanvraag onzorgvuldig is geweest. In overeenstemming met de hiervoor onder 12 aangehaalde uitspraak heeft verweerder onderkend dat de daarin opgenomen feitelijke informatie in de geloofwaardigheidsbeoordeling moet worden betrokken. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in de rapporten niet concreet wordt gemaakt op welke onderdelen verweerders beoordeling geen stand zou kunnen houden vanwege het ontbreken van overwegingen over het gehanteerde referentiekader. Ten slotte bieden ook de door eiser overgelegde stukken over de partnerschapsregistratie bij de gemeente geen feitelijke informatie over zijn gestelde geaardheid. Deze registratie vergt namelijk geen onderzoek naar de geaardheid van de betrokkenen.
24. Al met al heeft verweerder eisers gestelde homoseksuele geaardheid niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Afdoeningsgrond, inreisverbod en dwangsommen
25. Een opvolgende asielaanvraag die niet niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw kennelijk ongegrond worden verklaard. De omvang van het besluit speelt daarbij geen rol. Verweerder heeft deze afdoeningsgrond dan ook kunnen hanteren.
26. Artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw bepaalt vervolgens dat de vertrektermijn kan worden onthouden. Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw brengt dan met zich dat er een inreisverbod wordt uitgevaardigd. Op grond van het achtste lid kan verweerder daarvan afgezien. Dit heeft verweerder niet hoeven doen vanwege de door eiser gestelde relatie met [naam partner]. Deze relatie is namelijk niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht en daarnaast blijkt uit de gronden van beroep dat diens verblijfsrecht onzeker is.
27. Met de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, is duidelijk geworden dat er gelet op artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND geen bestuurlijke dwangsommen kunnen worden verbeurd.
Conclusie
28. Het beroep is ongegrond.
29. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.