Overwegingen
1. Eisers stellen te zijn geboren op [Geboortedatum 1] respectievelijk [Geboortedatum 2] en de Eritrese nationaliteit te hebben. De kinderen van eisers zijn geboren op respectievelijk [Geboortedatum 3], [Geboortedatum 4] en [Geboortedatum 5]. Eisers zijn de ouders, en de kinderen zijn de broertjes van referent. Referent is [Naam 6], hij is geboren op [Geboortedatum 6] en heeft (inmiddels) de Nederlandse nationaliteit. Referent heeft namens eisers en zijn broertjes een aanvraag ingediend voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij referent op grond van artikel 8 van het EVRM.
2. Deze aanvraag is door verweerder afgewezen bij besluit van 22 december 2020. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers daartegen ongegrond verklaard. Verweerder geeft aan eisers het voordeel van de twijfel voor wat betreft de identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie met referent. Echter verweerder stelt zich op het standpunt dat referent niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenebeleid, omdat hij alleen woont, al een aantal jaren werkt en in zijn eigen onderhoud voorziet. Daarnaast is er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers, referent en zijn broertje. Evenmin is sprake van hechte en persoonlijke banden met (ten tijde van de aanvraag minderjarige) [Naam 4] en [Naam 5]. Ook de belangenafweging die verweerder moet maken op grond van artikel 8 van het EVRM valt volgens verweerder in het nadeel van eisers uit.
3. Eisers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen en voeren daartegen aan dat verweerder ten onrechte het jongvolwassenenbeleid niet op referent van toepassing heeft geacht. Ten onrechte werpt verweerder tegen dat referent in Nederland zelfstandig inkomen heeft en zelfstandig woont. Verweerder had als uitgangspunt moeten nemen dat referent voorafgaand aan zijn vlucht naar Nederland in gezinsband met eisers samenleefde en hij toen niet voorzag in zijn eigen onderhoud. Daarnaast heeft eiser gedwongen het land moeten verlaten. Verder is wel degelijk sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eisers en referent, daar referent eisers financieel ondersteunt en de situatie in Eritrea uitzichtloos is. Tot slot voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte de belangenafweging in hun nadeel heeft laten uitvallen en dat er geen ‘fair balance’ is gevonden tussen de belangen van de Nederlandse Staat enerzijds en de belangen van eisers en referent anderzijds. Er is immers sprake van een objectieve belemmering voor referent om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen. Bovendien beschikt hij over voldoende inkomen om eisers en zijn broertjes te onderhouden als zij eenmaal in Nederland zijn. Gelet daarop komt het gestelde economisch belang van verweerder te vervallen. Eisers beroepen zich in dat verband op uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem en zittingsplaats Zwolle.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank stelt voorop dat voor het aannemen van familie-of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarige kinderen en hun ouders, in beginsel sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Het jongvolwassenbeleid van verweerder vormt daarop een uitzondering. Dit beleid is van toepassing op het meerderjarige kind dat:
a. jongvolwassen is;
b. met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
c. niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
d. geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
5. Uit het beleid van verweerder volgt dat voor de beoordeling of het meerderjarige kind feitelijk behoort tot het gezin, het moment van binnenkomst van de referent in
Nederland leidend is en uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst wordt betrokken.Daarnaast wordt bij de beoordeling betrokken of er omstandigheden zijn die zich na binnenkomst van de referent in Nederland hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de gezinsband is verbroken.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom referent niet valt onder het jongvolwassenebeleid. Weliswaar was referent ten tijde van de aanvraag en ook nu nog jongvolwassene en is hij gedwongen uit Eritrea vertrokken, relevant is dat referent inmiddels al enkele jaren in Nederland in zijn eigen onderhoud voorziet en zelfstandig woont. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat in het jongvolwassenebeleid centraal staat de gestelde afhankelijkheid van de jongvolwassene van de ouders en niet de omgekeerde situatie waarbij de ouders afhankelijk zijn van de jongvolwassene.Verweerder heeft er in dat verband op kunnen wijzen dat referent heeft verklaard dat hij eisers financieel ondersteunt. Ook in de gronden van beroep is dit nog eens herhaald. Van een door referent gestelde afhankelijkheid van eisers is dan ook geen sprake.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheid
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn ouders en er geen hechte persoonlijke banden zijn tussen referent en zijn broertjes. Eisers hebben de beroepsgronden dat daarvan wel sprake is niet onderbouwd met bewijsstukken, terwijl het aan eisers en referent om aan te tonen dat familie- en gezinsleven bestaat.
Belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdelingmoet de rechtbank toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Dit toetst de rechtbank vol. Als alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegewogen, moet de rechtbank beoordelen of de uitkomst van de belangenafweging getuigt van een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eisers en referent bij de uitoefening van het gezinsleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit laatste toetst de rechtbank enigszins terughoudend.
9. Verweerder heeft terecht in het voordeel van eisers meegewogen dat sprake is van een objectieve belemmering voor referent om het gezinsleven met eisers in Eritrea uit te oefenen. Ook heeft verweerder terecht betrokken dat referent minderjarig was toen hij Nederland binnenkwam. Verweerder heeft ook in zijn belangenafweging betrokken dat het gaat om een eerste toelating en er dus geen sprake is van inmenging in de uitoefening van het recht op gezinsleven van eisers en referent. Deze omstandigheid heeft verweerder in het nadeel van eisers kunnen meewegen. Verweerder heeft verder in het nadeel van eisers kunnen meewegen dat zij nooit in Nederland zijn geweest en een sterkere band hebben met Eritrea dan met Nederland.
10. Verweerder heeft tot slot meegewogen dat referent weliswaar werkt en voldoet aan het normbedrag, maar dat dit bedrag volgens verweerder waarschijnlijk te weinig zal zijn om vijf gezinsleden te onderhouden. Ondanks dat eisers en de broertjes van referent (behalve [Naam 5]) allen in Nederland zullen kunnen werken moeten zij eerst integreren. Er zijn daarom volgens verweerder indicaties dat eisers de arbeidsmarkt na aankomst in Nederland niet spoedig zullen betreden en daarom een beroep zullen moeten doen op de openbare kas. Verweerder heeft dat in het nadeel van eisers meegewogen.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan het economisch belang en in dat kader heeft meegewogen dat aannemelijk is dat eisers en de broertjes van referent een beroep gaan doen op de algemene middelen. Uit de rechtspraak van het EHRMvolgt dat het economisch belang in bepaalde gevallen kan worden aangenomen als rechtvaardiging voor de weigering om verblijf toe te staan.In de zaken waarin dit speelde heeft het EHRM echter veel waarde gehecht aan het feit dat de referent geen inspanningen heeft verricht om aan werk te komen. Het EHRM heeft ook expliciet overwogen dat het economisch belang slechts één van de factoren is die moet worden meegewogen in de belangenafweging. Gelet op deze uitspraken van het EHRM is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in deze zaak het economisch belang van de Nederlandse staat in het nadeel van eisers wordt meegewogen. Immers, niet in geschil is dat referent al enige tijd in Nederland werkt en inkomen genereert. Ten tijde van het bestreden besluit zou het SV-loon van referent volgens verweerder €2289,- bedragen. Bovendien zou volgens verweerder uit een uitdraai van Suwinet van 1 januari 2020 tot en met 27 februari 2023 blijken dat referent al een aantal jaar werkt. Niet in geschil is dat referent al enige tijd een stabiel inkomen heeft dat hoger is dan het normbedrag van € 1.934,40 dat verweerder pleegt te hanteren bij aanvragen om gezinshereniging. Gelet hierop had het op de weg van verweerder gelegen om zijn standpunt dat eisers hiermee niet zullen kunnen rond komen nader te onderbouwen. Nu is echter slechts sprake van een aanname van verweerder. Daarbij komt dat verweerder er zelf wel op heeft gewezen dat eisers en de broertjes van referent (behalve [Naam 5]) in Eritrea ook hebben gewerkt en geld hebben verdiend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan het economisch belang van verweerder doorslaggevend gewicht moet worden toegekend.
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank, enigszins terughoudend toetsend, van oordeel dat verweerder in de belangenafweging geen ‘fair balance’ heeft gevonden en onvoldoende gemotiveerd waarom aan de belangen van de Nederlandse staat, in het bijzonder het economisch belang, meer gewicht toekomt dan aan de belangen van eisers en referent om hun recht op gezinsleven in Nederland uit te oefenen.
13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Vanwege de aard van het gebrek ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook past de rechtbank daarom niet een bestuurlijke lus toe. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-.