Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris op goede gronden het naturalisatieverzoek heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
9. Op 10 mei 2023 heeft eiseres een naturalisatieverzoek gedaan bij de gemeente Breda. De gemeente heeft een eerste controle uitgevoerd, documenten verzameld en het verzoek doorgestuurd naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND). Het is vervolgens de taak van de IND om namens de staatssecretaris te bekijken of een aanvrager aan alle voorwaarden voldoet.
10. De staatssecretaris heeft het naturalisatieverzoek met het besluit van 19 september 2023 afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor naturalisatie.Eiseres heeft onmiddellijk voorafgaand aan haar naturalisatieverzoek namelijk geen vijf jaar aaneengesloten toelating binnen het Koninkrijk der Nederlanden gehad. Er is sprake van een onderbreking in het verblijfsrecht van eiseres van 19 januari 2022 tot 19 mei 2022. Dit wordt ook wel een verblijfsgat genoemd. Het afgeleide verblijfsrecht van eiseres op grond van het arrest Chavez-Vilchezis op 19 januari 2022 komen te vervallen, omdat de zoon van eiseres toen meerderjarig is geworden. Voordat de zoon van eiseres 18 jaar werd, heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.Deze aanvraag is in het besluit van 22 april 2022 afgewezen. In die beschikking is voor de volledigheid ook nog meegedeeld dat het afgeleide verblijfsrecht van eiseres is komen te vervallen per 19 januari 2022. Het bezwaar hiertegen is in het besluit van 26 januari 2023 gegrond verklaard. Aan eiseres is een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend vanaf 19 mei 2022. De vergunning is met een latere ingangsdatum verleend, omdat eiseres op die datum aan alle voorwaarden voldeed. Tegen deze beslissing is geen beroep ingesteld bij de rechtbank. Er is tot slot geen sprake van een uitzondering waardoor de termijn van vijf jaar toelating niet van toepassing is.
11. In het bestreden besluit van 16 november 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De staatssecretaris heeft in dit besluit aanvullend overwogen dat in de kennisgeving van 6 september 2021 staat dat het verblijfsdocument van eiseres op grond van het arrest Chavez-Vilchez geldig is tot 19 januari 2022. Eiseres heeft nooit bezwaar gemaakt tegen de einddatum van de verblijfsvergunning. Als eiseres het niet eens was met de einddatum van de afgeleide verblijfsvergunning dan wel de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM, dan had eiseres beroep moeten instellen. Dat heeft zij niet gedaan. In deze naturalisatieprocedure wordt niet alsnog een inhoudelijk oordeel gegeven over besluiten in het kader van vreemdelingrechtelijke procedures. De omstandigheid dat eiseres vanwege het verblijfsgat niet aan alle voorwaarden voldoet en het beroep op de menselijke maat leiden niet tot het oordeel dat er sprake is van zulke bijzondere omstandigheden dat moet worden afgeweken van de voorwaarde dat eiseres onmiddellijk voorafgaand aan haar naturalisatieverzoek vijf jaar aaneengesloten toelating binnen het Koninkrijk der Nederlanden moet hebben gehad.
12. Eiseres voert aan dat haar afgeleide verblijfsrecht niet is geëindigd nadat haar zoon achttien jaar is geworden. Van belang hiervoor is het volgende. Zij heeft nog steeds de dagelijkse zorg voor haar zoon. Haar zoon woont bij haar thuis, is financieel van haar afhankelijk, volgt het middelbaar beroepsonderwijs en heeft een extra zorgbehoefte door zijn autisme. Daarbij komt dat zij een sterkte band heeft met haar zoon vanwege het overlijden van haar echtgenoot en haar ziekte. Verder verzoekt eiseres de rechtbank prejudiciële vragente stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unieover haar (mogelijke) verblijfsrecht na het meerderjarig worden van haar zoon. Dat de rechtbank dit beroep als bestuursrechter beoordeelt en niet als vreemdelingenrechter, betekent volgens eiseres niet dat de rechtbank geen prejudiciële vragen zou moeten stellen over het afgeleide verblijfsrecht van eiseres.Er zijn geen rechtsregels die de rechtbank verbieden om prejudiciële vragen te stellen in een procedure over naturalisatie, als Unierechtelijke aspecten bij deze beoordeling van belang zijn. Ook bij interne, nationale, situaties kan het Unierecht een (belangrijke) rol spelen. Het vaststellen van het verblijfsgat is in strijd met het recht van de Unie. Tot slot stelt eiseres dat de hoorplicht is geschonden. Er is namelijk debat mogelijk over de vraag of sprake is van een doorlopend afgeleid verblijfsrecht nadat de zoon van eiseres achttien jaar is geworden. In de gronden van bezwaar is hier al op gewezen. Ook is in de bezwaarfase uitdrukkelijk aangedrongen op het houden van een hoorzitting.
13. Het bepalen van de voorwaarden voor de verkrijging en het verlies van de nationaliteit behoort tot de bevoegdheid van elke lidstaat van de Europese Unie afzonderlijk.Nederland heeft deze bevoegdheid neergelegd in de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) en nader uiteengezet in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003.
14. Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN dient iemand die Nederlander wil worden ten minste sinds vijf jaren onmiddellijk en voorafgaand aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toelating en hoofdverblijf hebben gehad.
15. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de RWN volgt dat hierbij onder ‘toelaten’ wordt verstaan dat het bevoegd gezag actief heeft ingestemd met het bestendig verblijf hier te lande, wat kan blijken uit het overleggen van een verblijfsvergunning of een ander met dat doel verstrekt verblijfsdocument.
16. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in Nederland zijn de naturalisatieprocedure en de verblijfsrechtelijke procedure gescheiden procedures. Op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) horen vragen over toelating in beginsel thuis in een vreemdelingrechtelijke procedure.
17. Niet in geschil is dat eiseres geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de kennisgeving van 6 september 2021 waarin is meegedeeld dat haar afgeleide verblijfsrecht geldig is tot 19 januari 2022. Verder staat vast dat eiseres geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen het besluit van 26 januari 2023, waarin aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend vanaf 19 mei 2022 op grond van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat indien eiseres van mening was dat haar afgeleide verblijfsrecht ten onrechte is geëindigd zij tegen de kennisgeving van 6 september 2021 dan wel tegen het besluit van 26 januari 2023 beroep had moeten instellen. In het besluit in primo van 22 april 2022 is immers ook meegedeeld dat het afgeleide verblijfsrecht van eiseres is komen te vervallen per 19 januari 2022. Nu eiseres geen rechtsmiddelen heeft ingesteld, staat de beëindiging van het afgeleide verblijfsrecht en de ingangsdatum van de verblijfsvergunning regulier in rechte vast. Hiermee staat ook vast dat eiseres een verblijfsgat heeft van 19 januari 2022 tot 19 mei 2022 en dat zij daarom niet aan de voorwaarden voor naturalisatie voldoet. Tijdens de periode van het verblijfsgat had eiseres geen verblijfsdocument. Ook is er geen andere blijk van actieve instemming met haar verblijf voor die periode.
18. Anders dan eiseres betoogt, moet de vraag of het afgeleide verblijfsrecht van eiseres niet is geëindigd nadat haar zoon achttien jaar is geworden, worden beantwoord in een procedure op grond van Vw en niet op grond van de RWN. Gelet hierop en op punt 10 van het arrest Cilfit van het Hof van Justitie,ziet de rechtbank geen aanleiding prejudiciële vragen te stellen, omdat die niet relevant zijn voor de oplossing van dit geschil.
19. In artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht is de mogelijkheid neergelegd om van het horen in bezwaar af te zien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. De staatssecretaris mocht zich gelet op het voorgaande in dit geval op het standpunt stellen dat er redelijkerwijs geen twijfel was over de uitkomst van de bezwaarprocedure, en kon dus van horen afzien.
20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris het verzoek van eiseres om naturalisatie op goede gronden heeft afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.