In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. T. Bruinsma, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder beroep ingesteld tegen dit besluit, dat door de rechtbank op 26 augustus 2021 gegrond werd verklaard. De rechtbank had verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, maar verweerder heeft niet tijdig beslist op de aanvraag, wat aanleiding gaf tot het huidige beroep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maximale beslistermijn van 21 maanden, zoals vastgelegd in de Procedurerichtlijn, was verstreken. Eiser had zijn aanvraag op 11 mei 2021 ingediend en verweerder was verantwoordelijk geworden voor de behandeling op 18 januari 2023. De rechtbank oordeelde dat de termijn was verlopen op 21 februari 2023, en dat eiser terecht beroep had ingesteld wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing gegrond verklaard, waarbij het niet tijdig nemen van een besluit is vernietigd.