ECLI:NL:RBDHA:2024:11646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
NL24.24090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 11 juni 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake was van spoedeisendheid bij het niet inzetten van een registertolk tijdens het aanmeldgehoor. De minister heeft gesteld dat er geen registertolk beschikbaar was en dat de asielaanvraag van eiser in de Dublinprocedure wordt behandeld, wat de noodzaak voor een snelle afhandeling met zich meebrengt. Eiser betoogt echter dat de minister niet voldoende heeft onderbouwd waarom er geen registertolk beschikbaar was en dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad.

De rechtbank concludeert dat de minister niet heeft voldaan aan de motiveringsplicht zoals voorgeschreven in de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit op dit punt, maar oordeelt dat eiser niet in zijn belangen is geschaad door het gebruik van een niet-registertolk. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24090

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister
.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Mocht de minister afzien van het gebruiken van een registertolk?
5. De minister heeft tijdens het aanmeldgehoor geen gebruik gemaakt van een registertolk. Tussen partijen is in geschil of is voldaan aan de voorwaarden waaronder de minister van het gebruik van een registertolk mocht afzien.
Beoordelingskader5.1. Op grond van artikel van 28, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) maakt de minister uitsluitend gebruik van beëdigde tolken (registertolken) of vertalers. Op grond van het derde lid kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is, als wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is óf als het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. Als van het gebruik van een beëdigde tolk wordt afgezien, dan moet dit op grond van het vierde lid van artikel 28 van de Wbtv met redenen omkleed schriftelijk worden vastgesteld.
5.1.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat artikel 28, vierde lid, van de Wbtv, gelezen in samenhang met het derde lid, voor de motivering geen andere eis stelt dan dat de minister de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden één van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn. Anders dan in het geval dat het register voor beëdigde tolken en vertalers voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat, is, in het geval dat een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar is, het schriftelijk vastleggen van een mededeling van die strekking op zichzelf geen deugdelijke motivering. De minister moet dan toelichten waarom geen beëdigde tolk beschikbaar was, zodat de rechtbank kan nagaan of verweerder zich heeft gehouden aan de in artikel 28 van de Wbtv voor die situatie geldende voorwaarde van vereiste spoed. [2]
Standpunten partijen
5.2.
Eiser betoogt dat er tijdens het aanmeldgehoor ten onrechte gebruik is gemaakt van een niet-registertolk. In dit verband voert eiser het volgende aan. De minister heeft ten onrechte niet onderbouwd of er is geprobeerd om een registertolk te regelen, hoe vaak dit is geprobeerd en op welke momenten dit is geprobeerd. Ook is door de minister niet aangetoond dat de uiterlijke termijn van de procedure bijna naderde, waardoor er een spoedeisend belang zou ontstaan. Eiser heeft op de zitting aangevoerd dat het motiveringsgebrek in beroep niet voldoende is hersteld. In dit verband heeft eiser betoogd dat niet is gebleken dat de tolk op een andere dag niet beschikbaar zou zijn. Om die reden had het gehoor van eiser verplaatst moeten worden. Hierbij is het volgens eiser van belang dat de uiterste overdrachtsdatum nog ver weg is.
5.3
De minister heeft in het bestreden besluit gesteld dat er ten tijde van het aanmeldgehoor geen registertolk beschikbaar was. Omdat de asielaanvraag van eiser in de Dublinprocedure wordt behandeld, is de minister gehouden aan termijnen. Hieruit volgt de vereiste spoed als bedoeld in artikel 28, derde lid, Wbtv. De spoedeisendheid voor het inzetten van een niet-registertolk wordt ook ingegeven door het uitgangspunt dat de minister een screening houdt maximaal 14 dagen na de eerste aanmelding. Het aanmeldgehoor maakt onderdeel uit van deze screening. Een andere reden voor de spoedeisendheid is, volgens de minister, dat de centrale opvanglocatie, waar vreemdelingen verblijven tijdens het identificatie- en registratieproces, niet geschikt is om langere tijd te verblijven.
In beroep voegt de minister hier nog het volgende aan toe. In de taal van eiser, Krio, staat slechts één registertolk ingeschreven in het Register voor beëdigde tolken en vertalers. Op de dag van het gehoor was deze registertolk al ingezet voor tolkendiensten bij de IND in Den Bosch, waardoor hij op die dag niet beschikbaar was om het gehoor van eiser bij te wonen in Ter Apel. Er is toen gekozen voor de inzet van een niet-registertolk, mede door de aard en termijnen van de Dublinprocedure. Ook wijst de minister erop dat alle niet-registertolken binnen de IND voldoen aan de door de minister gestelde kwaliteitseisen.
Wat vindt de rechtbank?
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in het beluit voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake was van de vereiste spoedeisendheid. De minister stelt terecht dat de vereiste spoed voortvloeit uit de aard en de termijnen van de Dublinprocedure. Gelet hierop kan van de minister bij het plannen van het aanmeldgehoor in redelijkheid niet verwacht worden dat hij rekening houdt de beschikbaarheid van de registertolk, Aan de spoedeisendheid doet, anders dan eiser betoogt, niet af dat de overdrachtstermijn ten tijde van het aanmeldgehoor nog (lang) niet was verstreken. Desondanks heeft de minister met de motivering zoals die is opgenomen in het aanmeldgehoor en het besluit, niet voldaan aan de motiveringsplicht die conform de Wbtv en de rechtspraak van de Afdeling in dit geval op hem rust. De minister heeft in het besluit alleen aangegeven dat er bij het inplannen van het aanmeldgehoor geen registertolk 1 of 2 beschikbaar was, gelet op de spoedeisendheid. Hij heeft daarin echter niet toegelicht
waaromdat zo was. De enkele schriftelijke vastlegging van de mededeling
dater geen beëdigde tolk tijdig beschikbaar was en eiser in het kader van de Dublinprocedure wordt gehoord, terwijl het register wel tolken in de betreffende taal bevat, is geen deugdelijke motivering voor de reden voor de inzet van een niet-beëdigde tolk. Ook in een situatie van spoedeisendheid moet de minister namelijk (uiterlijk in het bestreden besluit) motiveren
waaromeen beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar is. [3] Dat heeft de minister niet gedaan. Die toelichting – die de rechtbank op zichzelf kan volgen – komt pas in beroep en dat is te laat. Door niet uiterlijk in het bestreden besluit schriftelijk te hebben vastgelegd waarom bij het nader gehoor van eiser niet kon worden gewacht op de beschikbaarheid van een registertolk en dat daarom geen gebruik is gemaakt van een niet-registertolk, heeft de minister niet conform de in artikel 28, vierde lid, van de Wbtv neergelegde motiveringsplicht gehandeld. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd en kent op dit punt een gebrek, zodat het op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. De beroepsgrond slaagt.
5.5.
In beroep heeft de minister een nadere toelichting gegeven. De minister heeft toegelicht dat er slechts 1 registertolk in de taal van eiser, het Krio, staat ingeschreven in de Rbtv en dat deze de dag van het aanmeldgehoor al was ingezet voor tolkendiensten in Den Bosch zodat hij het aanmeldgehoor in Ter Apel niet kon bijwonen. De rechtbank is van oordeel dat de minister hiermee alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen registertolk Krio beschikbaar was.
5.6.
De rechtbank is het met de minister eens dat eiser niet in zijn belangen is geschaad door het gebruik van een niet-registertolk. Op zitting heeft eiser gewezen op de door hem ingediende correcties en aanvullingen naar aanleiding van het gehoor. Het staat niet ter discussie dat deze correcties en de daarin opgenomen aanvullende verklaring van eiser over zijn bezwaren ten aanzien van overdracht naar Kroatië zijn meegenomen in de besluitvorming. Ook wordt de inhoud van de aanvullende verklaring van eiser niet betwist door de minister in het bestreden besluit. De minister wijst er verder terecht op het feit dat het verslag van het aanmeldgehoor geen blijk geeft van miscommunicaties. Weliswaar heeft eiser bij monde van zijn gemachtigde op zitting gesteld dat hij wellicht meer had kunnen verklaren over zijn bezwaren ten aanzien van de overdracht met behulp van een registertolk, maar eiser is er niet in geslaagd om concreet te maken welke van zijn bezwaren onvoldoende zijn belicht. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. [4]
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiser?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat Kroatië niet verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag, omdat hij niet de intentie had om asiel aan te vragen in Kroatië. Hij is gedwongen om zijn vingerafdrukken af te geven, maar aan hem is niet aangegeven dat dit moest gebeuren ten behoeve van het indienen van een asielaanvraag.
6.1.
De minister stelt zich terecht op het standpunt dat Kroatië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Uit Eurodac blijkt namelijk dat eiser een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Kroatië. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat hij ervan mag uitgaan dat deze informatie juist is. Om die reden volgt de minister terecht het betoog van eiser dat hij geen asielaanvraag heeft ingediend in Kroatië niet. Voor zover eiser is gedwongen vingerafdrukken af te geven wijst de minister er terecht op dat de lidstaten verplicht zijn om vreemdelingen die illegaal het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren.
Kan er ten opzichte van Kroatië worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser betoogt dat er ten opzichte van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In dit kader voert eiser het volgende aan. In Kroatië is er sprake van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de procedure en opvang, omdat er sprake is van een algemeen tekort aan opvangplaatsen. Eiser haalt in dit verband een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie aan van 29 februari 2024. [5] Het Hof van Justitie oordeelt dat pushbacks en bewaring aan de grensposten onverenigbaar zijn me het Unierecht. In dit arrest oordeelt het Hof van Justitie dat er gekeken moet worden of deze tekortkomingen, voortduren Eiser voert verder aan er in Kroatië nog steeds pushbacks plaatsvinden, waardoor er een ernstige tekortkoming in de asielprocedure wordt gevormd. Daar komt bij dat hij in Kroatië met een wapenstok geslagen en geduwd is, is uitgescholden en hem is meegedeeld dat hij vanwege zijn huidskleur niet in Kroatië thuishoort. Hierdoor was er in Kroatië sprake van een mensonterende situatie. Deze behandeling vond plaats door de autoriteiten, waardoor eiser hiertegen geen klacht kan indienen Hierdoor zal eiser bij overdracht aan Kroatië een reëel risico lopen op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat de minister voor Kroatië in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Kroatië overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Kroatië.
7.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser de grond dat in Kroatië de opvangvoorzieningen gebrekkig zijn heeft laten vallen. Hier zal de rechtbank dan ook geen oordeel over geven. Ten aanzien van de overige gronden is de rechtbank van oordeel dat eiser er hiermee niet in is geslaagd het beginsel van het interstatelijk vertrouwen te weerleggen. In dit kader acht de rechtbank allereerst van belang dat, zoals de minister in het bestreden besluit stelt, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op 13 september 2023 [6] en op 21 februari 2024 [7] heeft geoordeeld dat er ten opzichte van Kroatië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan
.De Afdeling heeft geoordeeld dat weliswaar in Kroatië sprake is van pushbacks, maar dat Dublinterugkeerders zoals eiser geen risico lopen hieraan te worden blootgesteld. De door eiser aangehaalde bronnen en rapporten dateren van voor deze uitspraken van de Afdeling. Om die reden geven deze bronnen en rapporten geen ander beeld dan al is beoordeeld door de Afdeling. Eiser heeft in dit verband gewezen op de slechte behandeling door de Kroatische autoriteiten. Alhoewel de rechtbank niet wil afdoen aan de ernst van deze situatie, is niet gebleken dat eiser bij overdracht in een zelfde situatie terecht zal komen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser gereguleerd zal worden overgedragen en dat de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord de garantie hebben gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling wordt genomen. Bij voorkomende problemen in Kroatië kan eiser zich richten tot de (hogere) autoriteiten in Kroatië. Uit de verklaringen van eiser is niet gebleken dat hij heeft geprobeerd om te klagen bij de autoriteiten in Kroatië. Daardoor is niet gebleken dat de autoriteiten in Kroatië eiser niet zouden willen helpen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
8. Op de zitting heeft eiser verklaard dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn die hij wil aanvoeren in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening, anders dan die hij reeds heeft aangevoerd ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank overweegt om die reden dat het betoog van eiser, gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling [8] , al voldoende is behandeld onder het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is reeds besproken onder 7.2. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen.
9.1.
Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 5.4 tot en met 5.6. is overwogen ziet de rechtbank wel aanleiding om de minister te veroordelen in de door eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 875 per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie onder meer ABRvS 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:600, en ABRvS 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1395.
3.Zie rechtspraak voetnoot 2.
4.Zie ABRvS d.d. 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:609, r.o. 2 -2.3.
5.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
6.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042 r.o. 4-4.1.
7.ABRvS 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:709.
8.ABRvS 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2484 r.o. 2.