ECLI:NL:RBDHA:2024:1208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2571 en NL24.2280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en ophouding van een vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring en ophouding door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van 20 januari 2024, waarin hem de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 30 januari 2024 de zitting gehouden, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn. De staatssecretaris heeft terecht eiser in bewaring gesteld en hem doen ophouden. Eiser voerde aan dat zijn ophouding onrechtmatig was omdat deze langer dan zes uur heeft geduurd, maar de rechtbank oordeelt dat de ophouding niet langer dan zes uur heeft geduurd. Eiser stelde ook dat hij niet op de juiste wijze op de hoogte was gebracht van de redenen van zijn bewaring, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris aan de informatieplicht heeft voldaan, hoewel er een gebrek in de informatievoorziening was. Dit gebrek leidt echter niet tot onrechtmatigheid van de inbewaringstelling, omdat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt.

De rechtbank behandelt ook de argumenten van eiser over de wettelijke grondslag van de maatregel en de criteria voor bewaring. Eiser betwistte dat de maatregel op de juiste wettelijke basis was gebaseerd, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de juiste gronden heeft aangevoerd. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.2571 en NL24.2280

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2024 in de zaken tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 20 januari 2024, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. [1] Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als verzoek om het toekennen van schadevergoeding. Tevens beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ophouding. [2]
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser mocht doen ophouden en hem in bewaring had mogen stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. De beroepen zijn ongegrond. De staatssecretaris heeft terecht eiser doen ophouden en aan hem de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Was de ophouding van eiser onrechtmatig?
4. Eiser voert, samengevat, aan dat zijn ophouding onrechtmatig was omdat deze langer dan zes uur heeft geduurd. In het proces-verbaal van ophouding staat immers dat hij op 20 januari 2024 om 13:43 uur is opgehouden en de maatregel van bewaring is om 21:20 uur genomen.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat uit het proces-verbaal van ophouding blijkt dat eiser om 15:39 uur is aangekomen op de plaats van verhoor. Op dat moment neemt de termijn van ophouding een aanvang. De ophouding heeft dus niet langer dan zes uur geduurd.
Had de staatssecretaris eiser schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte moeten brengen van de redenen van bewaring?
5. Eiser voert, samengevat, aan dat de staatssecretaris hem, op grond van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van bewaring. Het is niet voldoende dat de tolk hem hierover verteld heeft in het gehoor. Dit gebeurt in een stresssituatie en eiser moet rustig de gelegenheid kunnen hebben de redenen van bewaring na te lezen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 15 november 2023 ook een schending van de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 aangenomen. [3] De Afdeling heeft in die uitspraak verder de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uit laten vallen. Daar is eiser het niet mee eens. Volgens eiser is dit niet verenigbaar met het arrest Al Chodor e.a. [4] , het arrest Mahdi [5] en de Richtlijn 2010/64/EU.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat inhoudelijk aan de informatieplicht van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 is voldaan. Bij het gehoor zijn door een tolk de redenen van de maatregel van bewaring aan eiser uitgelegd en is gezegd dat eiser daar beroep tegen in kan stellen. Verder staat onderaan de maatregel van bewaring dat een afschrift daarvan meteen aan eiser is uitgereikt. De werkwijze is dat daarbij een folder wordt uitgereikt in de taal die de vreemdeling spreekt waarin staat vermeld dat hij in bewaring wordt gesteld omdat er een redelijk vermoeden is dat hij zich zal onttrekken aan het toezicht. De staatssecretaris gaat er dan ook vanuit dat die folder ook aan eiser is uitgereikt. Ook is voor eiser een advocaat geregeld. Voor het geval de rechtbank dit standpunt niet volgt, stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat een gebrek leidt tot een belangenafweging die in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt. Daarbij sluit de staatssecretaris aan bij de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023.
5.2.
Het betoog van eiser slaagt. Eiser wijst er terecht op dat in deze zaak sprake is van een schending van de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000. [6] Een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring is voldoende. Zelfs als al moet worden aangenomen dat de door de staatssecretaris genoemde folder aan eiser is uitgereikt, dan voldoet die folder niet aan het vereiste dat een overzicht moet worden opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van bewaring. De staatssecretaris heeft immers op de zitting meegedeeld dat daarin niet uitdrukkelijk de gronden staan die gelden voor deze vreemdeling. Dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende, zodat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000. [7] Daarom kleeft er aan de maatregel van bewaring een gebrek.
5.2.1.
Dat betekent echter niet dat de inbewaringstelling daarmee onrechtmatig is. Dit is pas het geval als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Die belangenafweging valt in het voordeel van de staatssecretaris uit. Daarvoor is van belang dat tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling met behulp van een tolk met de vreemdeling is gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder heeft de staatssecretaris eiser al voordat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling was begonnen in kennis gesteld van het recht op rechtsbijstand en heeft eiser voorafgaand aan zijn gehoor gesproken met zijn advocaat. Niet in geschil is dat zijn advocaat ook een afschrift van de maatregel van bewaring heeft ontvangen. Eiser heeft dit dus met zijn advocaat kunnen bespreken en de advocaat heeft ook namens eiser beroep ingesteld tegen de maatregel. Ondanks de schending van de informatieplicht is eiser dus wel in staat gesteld tegen de vrijheidsontneming rechtsmiddelen effectief uit te oefenen en is niet gebleken dat hij door het ontbreken van de vertaling in zijn belangen is geschaad. Daarmee is voldaan aan de vereisten zoals die voortvloeien uit de door eiser genoemde arresten.
Is de maatregel gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag?
6. Eiser voert aan dat de maatregel niet gebaseerd had mogen worden op artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000, maar gebaseerd had moeten worden op artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft verwezen naar een Eurodac-treffer met een nummer beginnend met CH, maar ook vreemdelingen die illegaal zijn worden in dit systeem geregistreerd. Er kan dus niet vanuit worden gegaan dat er dan een asielaanvraag is ingediend. Dat ligt in eisers geval ook niet voor de hand, omdat hij vanaf zijn kindertijd al in Europa verblijft. Verder heeft eiser aangegeven dat onduidelijk is dat daadwerkelijk een claimverzoek is verstuurd naar Zwitserland omdat het stuk waar de staatssecretaris naar verwijst Nederlandse e-mailadressen vermeldt en een intern stuk betreft.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Eurodac-treffer vermeldt: ‘date of apprehension/application 24-12-2021’ en ‘date of fingerprinted 30-12-2021’. Eiser heeft in zijn gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling zelf verklaard dat hij twee jaar geleden een asielaanvraag in Zwitserland heeft ingediend en de Eurodac-treffer ondersteunt dit. Daarbij heeft de staatssecretaris op de zitting toegelicht dat het daarbij behorende nummer begint met CH1 en die 1 ook inhoudt dat een asielaanvraag is gedaan. De enkele stelling van de gemachtigde dat hij niet het idee heeft dat de verklaring van eiser overeenstemt de werkelijkheid omdat eiser ook heeft verklaard dat hij in Zwitserland is opgenomen in een psychiatrische inrichting is onvoldoende om hieraan te twijfelen. Verder heeft de staatssecretaris op de zitting een door de Zwitserse autoriteiten verstuurde ontvangstbevestiging van het claimverzoek aan de stukken toegevoegd. Daarmee is sprake van concrete aanknopingspunten dat de Dublinverordening op eiser van toepassing is. De wettelijke grondslag van de maatregel van bewaring is juist.
Ontbreken in artikel 59a van de Vw 2000 de criteria op grond waarvan de vreemdeling in bewaring kan worden gesteld?
7. Eiser voert aan dat artikel 59a van de Vw 2000 ten onrechte niet een bepaling in de nationale wet vermeldt die de criteria opgeeft op grond waarvan een vreemdeling in bewaring kan worden gesteld. Ook in de maatregel van bewaring wordt ten onrechte niet verwezen naar de artikelen van 5.1b van het Vb 2000 waar de gronden genoemd worden. Volgens de arresten Al Chodor en Mahdi van het Hof van Justitie moet dit wel. Bovendien wordt in de maatregel verwezen naar artikelen uit de PRI en de SUO. In artikel 1 van de Vw 2000 wordt geen uitleg gegeven van de PRI of de SUO. Dat mag ook niet ingelezen worden. Daarmee ontbeert de maatregel een draagkrachtige motivering.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het arrest Al Chodor volgt dat de objectieve criteria waarop het significante risico op onderduiken gebaseerd is, moeten worden vastgelegd in een dwingende bepaling van algemene strekking. In de uitspraken van de Afdeling van 13 mei 2019 [8] en 25 maart 2020 [9] is reeds geoordeeld dat het Model M109A de juridische en de feitelijke, door vermelding van de zware en lichte gronden, grondslag van de maatregel bevat. Voorts heeft de Afdeling in de uitspraak van 25 maart 2020 reeds geoordeeld dat het Vb 2000 waarin de objectieve criteria zijn vastgelegd, een algemeen verbindend voorschrift is en daarmee voldoet aan het in het arrest Al Chodor e.a. gestelde vereiste van een dwingende bepaling van algemene strekking. [10] Verder heeft de staatssecretaris op zitting terecht toegelicht dat de gronden waarop de maatregel berust, gemotiveerd zijn en dat is aangegeven wat er in de genoemde artikelen van de PRI en de SUO staat.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
8. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vb 2000, [11] als zware gronden vermeld dat eiser
  • (3a) Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • (3b) zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • (3d) niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
  • (4c) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • (4d) niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De staatssecretaris heeft op de zitting zware grond 3b laten vallen. Deze grond ligt dus niet langer aan de maatregel ten grondslag.
8.1.
Eiser heeft de overige gronden betwist. Hij voert aan dat de grond 3a te algemeen is om daarop het significante risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te baseren.
8.2.
Dit betoog slaagt reeds niet omdat voor deze zware gronden voldoende is dat zij feitelijk juist zijn. De staatssecretaris heeft over de zware grond 3a gemotiveerd dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, omdat eiser ondanks de asielaanvraag die hij heeft gedaan in Zwitserland, zich daar niet beschikbaar heeft gehouden en zonder een visum of inreisstempel van het Schengengebied Nederland is ingereisd. Eiser heeft ook niet kunnen aantonen dat hij rechtmatig verblijf heeft in Frankrijk. De feitelijke juistheid hiervan is niet betwist. Deze grond heeft de staatssecretaris daarom terecht aan de bewaring ten grondslag gelegd. Over de zware grond 3d heeft de staatssecretaris gemotiveerd dat eiser heeft aangegeven zijn identiteitsdocumenten te zijn verloren maar ook dat hij heeft aangegeven geen contact te willen met de consulaire of diplomatieke vertegenwoordiging. Verder is eiser in Europa bekend onder meerdere aliassen. Ook dit is feitelijk juist. Eiser heeft er nog op gewezen dat hij zijn naam vermeld heeft en op grond daarvan alle informatie verkregen kon worden, maar dat doet aan het voorgaande niet af. Uit de stukken blijkt immers dat eiser in verschillende landen verschillende namen en geboortedata heeft gebruikt. Dat die namen (telkens) verkeerd kunnen zijn getolkt, zoals eiser nog heeft gesteld, is niet aannemelijk. Eiser heeft er ook nog op gewezen dat de omstandigheid dat hij geen behoefte had aan consulaire bijstand niet betekent dat hij niet mee wil werken aan de vaststelling van zijn identiteit. Daarbij gaat eiser eraan voorbij dat het hier niet gaat om consulaire bijstand maar dat eiser erop is gewezen dat hij contact kan (laten) opnemen met de consulaire of diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko en dat eiser heeft aangegeven dat hij dit niet wilde.
8.3.
Ten aanzien van grond 4c betoogt eiser dat hij wel een verblijfsadres in Frankrijk heeft. Dat betoog treft geen doel. De staatssecretaris wijst er terecht op dat het moet gaan om een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Het is feitelijk juist dat eiser die niet heeft en ook het onttrekkingsrisico is door de staatssecretaris voldoende toegelicht.
8.4.
Ten aanzien van grond 4d betoogt eiser dat zijn familie hem geld zal sturen als hij daarom vraagt, hij dan een ticket zal kopen en terug zal gaan. Gelet daarop is het onttrekkingsrisico onvoldoende toegelicht. Ook dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt terecht dat eiser de verklaring over zijn familie niet in zijn gehoor heeft gegeven. Daar heeft hij gezegd een WW-uitkering te krijgen. Eiser heeft die stelling ook niet aannemelijk gemaakt. Deze grond is daarmee feitelijk juist en ook het onttrekkingsrisico is voldoende toegelicht. In reactie op de stelling dat hij geld van zijn familie zal krijgen, wijst de staatssecretaris eiser erop dat als hij aan geld kan komen, hij dit kan bespreken met de regievoerder. Eiser lijkt naar Frankrijk terug te willen, maar daar mag hij niet naar terug.
Had de staatssecretaris onderzoek moeten doen naar eventuele bezwaren van het Openbaar Ministerie (OM) tegen de voorgenomen overdracht?
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris, gelet op de strafzitting die op 28 februari 2024 gepland staat, het OM had moeten vragen of het bezwaar heeft tegen de voorgenomen overdracht. Er kan niet genoegen genomen worden met een stuk waarin staat dat als het OM niet reageert, het akkoord is.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat hij pas onderzoek moet doen naar eventuele bezwaren zodra hij bekend is met de overdrachtsdatum van eiser. [12] Dit hoeft hij niet bij de maatregel van bewaring te beoordelen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [13]

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de ophouding en inbewaringstelling van eiser rechtmatig waren en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. [14]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover deze gaat om het beroep tegen de maatregel van bewaring, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL24.2571.
2.Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL24.2280.
3.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
4.HvJEU 15 maart 2017, ECLI:EU:C:2017:2013.
5.HvJEU 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.
6.Vergelijk ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180, onder 7.1.
7.Vergelijk Rechtbank Den Haag, z.p. ’s-Hertogenbosch, 22 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:593.
10.Ro. 11.2.1.
11.In het bijzonder artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
12.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4558.
13.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
14.Zie de uitspraak genoemd in noot 3, ro. 10.