9.1.De rechtbank zal hieronder beoordelen of aan eiser desondanks een vergunning moet worden verleend op grond van het gelijkheidsbeginsel.
Heeft de staatssecretaris het gelijkheidsbeginsel geschonden?
10. Eiser betoogt dat de staatssecretaris, door eiser geen verblijfsvergunning voor een zoekjaar te verlenen het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Hij verwijst naar twee gevallen van vreemdelingen die dezelfde opleiding als eiser hebben afgerond en op grond daarvan wel een verblijfsvergunning voor een zoekjaar hebben gekregen. De staatssecretaris mag zich volgens eiser niet op het standpunt stellen dat de verleende vergunningen waarnaar eiser verwijst berusten op ambtelijke misslagen omdat hij niet met beleid of met jurisprudentie heeft onderbouwd dat de verlening van deze vergunningen niet berust op een weloverwogen standpuntbepaling. Eiser wijst er ter zitting op dat het ook mogelijk is dat de twee vergunningen zijn verleend op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in afwijking van het beleid van de staatssecretaris. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 1 juni 2023 en naar een uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2013.Uit deze uitspraken volgt volgens eiser dat de staatssecretaris aannemelijk moet maken dat sprake is van een ambtelijke misslag. Als de staatssecretaris daarin niet slaagt, kan eiser zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiser is de uitspraak van 15 oktober 2019 waarnaar de staatssecretaris verwijst niet vergelijkbaar met deze zaak, omdat eiser zijn opleiding wel heeft afgerond en zijn verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel studie niet is ingetrokken. Uit navraag bij de staatssecretaris blijkt volgens eiser dat hij geen cijfers bijhoudt over het aantal verleende vergunningen voor studie en zoekjaren met betrekking tot de opleiding die eiser heeft gevolgd, zodat eiser betwijfelt of de staatssecretaris zich wel op het standpunt kan stellen dat het niet verlenen van een vergunning voor een zoekjaar berust op een weloverwogen standpuntbepaling. De staatssecretaris kan daarom volgens eiser niet volhouden dat de twee beslissingen waarnaar hij verwijst berusten op ambtelijke misslagen.
11. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij als beleid heeft om geen verblijfsvergunningen te verlenen als niet is voldaan aan de vereisten van artikel 3.42, eerste lid, van het Vb 2000. Het wel verlenen van vergunningen, ondanks dat niet aan deze voorwaarden is voldaan is volgens de staatssecretaris een ambtelijke misslag. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van beleid verwijst de staatssecretaris naar een uitspraak van rechtbank Den Haag van 15 oktober 2019 en naar de publicatie van 16 januari 2019 in de Staatscourant, onder 4.2.De staatssecretaris wijst daarnaast op de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016, waaruit volgens hem volgt dat ambtelijke misslagen niet hoeven worden herhaald als een beroep wordt gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
12. Niet in geschil is dat de twee gevallen waarnaar eiser verwijst inderdaad gevallen betreffen van vreemdelingen die de opleiding ‘
International Poultry Management and Animal Feed Production’met goed gevolg hebben afgerond en aansluitend daarop verblijfsvergunningen hebben gekregen voor een zoekjaar. In geschil is slechts of aannemelijk is dat deze twee gevallen fouten (ambtelijke misslagen) betreffen en of eiser als gevolg daarvan een geslaagd beroep kan doen op het gelijkheidsbeginsel. Daarbij is van belang dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat een bestuursorgaan op grond van het gelijkheidsbeginsel niet kan worden gedwongen een ambtelijke misslag te herhalen.
13. Het betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris aannemelijk heeft gemaakt dat de twee gevallen waarin wel verblijfsvergunningen zijn toegekend voor een zoekjaar berusten op ambtelijke misslagen. Daarbij is van belang dat uit de bewoordingen van artikel 3.42, eerste lid, van het Vb 2000 duidelijk volgt dat uitsluitend vreemdelingen die in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een geaccrediteerde bachelor- of masteropleiding hebben behaald in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor een zoekjaar. Verder volgt uit de uitspraak van rechtbank Den Haag van 15 oktober 2019 waarnaar de staatssecretaris verwijst dat de staatssecretaris zich ook in die zaak op het standpunt heeft gesteld dat alleen aan vreemdelingen die een geaccrediteerde Bachelor- of masteropleiding hebben voltooid in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor een zoekjaar. Gezien deze omstandigheden vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat de toewijzing van de twee verblijfsvergunningen waarnaar eiser verwijst berust op een weloverwogen standpuntbepaling. De vraag of sprake is van beleid als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, of van een vaste gedragslijn behoeft daarom geen nadere bespreking.