ECLI:NL:RBDHA:2024:1296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
NL23.39432
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op grond van artikel 30a Vw; terugkeer naar Bulgarije

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. De aanvraag is bij besluit van 12 december 2023 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser dient zich onmiddellijk te begeven naar het grondgebied van Bulgarije. De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Eiser, zijn gemachtigde, de tolk F. Said en de gemachtigde van de staatssecretaris waren aanwezig.

De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De staatssecretaris had de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser in Bulgarije internationale bescherming geniet. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat hij in Bulgarije in een onmenselijke situatie verkeert. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Bulgarije in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest zal komen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser een zodanige band met Bulgarije heeft dat het redelijk is dat hij daarheen terugkeert. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39432

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. De aanvraag is bij besluit van 12 december 2023 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser dient zich onmiddellijk te begeven naar het grondgebied van Bulgarije.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, eisers gemachtigde, de tolk F. Said en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 3 november 2023 heeft de staatssecretaris aan de autoriteiten van Bulgarije verzocht om eiser terug te nemen op grond op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening). Bulgarije heeft dit terugnameverzoek op 9 november 2023 geweigerd, onder de mededeling dat op 24 maart 2023 aan eiser een asielvergunning is verleend en dat daarom de Dublinverordening niet van toepassing is.
5. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser in Bulgarije internationale bescherming geniet. De staatssecretaris stelt verder kort gezegd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Bulgarije in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). De staatssecretaris stelt dat eiser, gelet op die Bulgaarse asielvergunning, een zodanige band [2] met Bulgarije heeft dat het redelijk is dat hij daarheen terugkeert.
6. Eiser verzoekt al hetgeen in de zienswijze reeds is aangevoerd in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank overweegt dat de verwijzing naar de zienswijze met het verzoek die als herhaald en ingelast te beschouwen, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De staatssecretaris is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. Met het verzoek de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, geeft eiser niet concreet aan waarom de reactie van de staatssecretaris op de zienswijze volgens hem niet toereikend is.
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De staatssecretaris heeft volgens eiser niet de realiteit bij het bestreden besluit betrokken. Ten aanzien van Bulgarije kan namelijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiser bestrijdt niet dat hij subsidiaire bescherming van Bulgarije heeft, maar het niet registreren van die status in Eurodac zegt iets over het belang van deze status voor de Bulgaarse autoriteiten. Tijdens eisers eerdere verblijf aldaar is hij al eens onderworpen geweest aan een onmenselijke behandeling. Uit puur lijfsbehoud heeft hij Bulgarije moeten verlaten. Hij kreeg geen onderdak, geen geld of voorzieningen. Ook is hij niet als minderjarige behandeld. Hij kan daar alleen maar over verklaren. Verder is hij, ondanks een verzoek bij de autoriteiten, niet geholpen met problemen en mishandelingen door Syrische Arabieren. De Bulgaarse autoriteiten hebben een situatie gecreëerd waarin eiser buiten zijn wil en keuzes om in een toestand van verregaande materiële deprivatie is geraakt. Uit hetgeen bekend is met betrekking tot Bulgarije blijkt ook dat dit beleid is. Sinds 2014 is er voor statushouders onder meer geen ondersteuning bij integratie, geen taalles en daardoor is er 8 jaar sprake van een 'zero integration'-situatie. Er zijn een paar kleine initiatieven vanuit de EU maar niet vanuit de Bulgaarse autoriteiten. Eiser verwijst naar Landeninformatie. Tot slot stelt eiser dat hij gelet op het voorgaande geen zodanige band met Bulgarije heeft dat van hem mag worden verwacht dat hij daarheen terugkeert. Terugkeer naar Bulgarije leidt tot de fysieke ondergang van betrokkene en een inhumane behandeling.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel gaat de staatssecretaris er terecht van uit dat de lidstaten van de Europese Unie de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) naleven. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De situatie is voor statushouders in Bulgarije weliswaar verslechterd, maar de situatie is niet zo ernstig dat er sprake is van ‘verregaande materiële deprivatie’ zoals in het arrest Ibrahim. [3] De rechtbank verwijst in dit verband naar een recente uitspraak van 1 november 2023 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [4] De Afdeling overweegt in die uitspraak dat de Bulgaarse autoriteiten weliswaar nog steeds geen ondersteuning verlenen bij integratievoorzieningen aan statushouders en dat statushouders nog steeds het risico lopen om in een catch-22-situatie terecht te komen, maar dat zij niet structureel op grote schaal en voor langere periodes het reële risico lopen dat zij daadwerkelijk geen toegang hebben tot fundamentele behoeften zoals wonen, onderdak en eten. De situatie in Bulgarije waar er onzekerheid bestaat over een mogelijke catch-22-situatie en de gevolgen van het zero integration policy, haalt de drempel van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM niet. Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel het uitgangspunt is dat Bulgarije zich aan de Procedure-, Kwalificatie- en Opvangrichtlijn houdt en dat Bulgarije net als Nederland partij bij het EVRM is. Het niet registreren van de subsidiaire beschermingsstatus in Eurodac doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. Bovendien bevestigen de brieven van 9 en 22 november 2023 dat eiser wel degelijk in beeld is bij de autoriteiten van Bulgarije. Als eiser van mening is dat Bulgarije zich niet aan de hieruit voortvloeiende verplichtingen houdt, moet eiser dat aannemelijk maken. Eiser is hier niet in geslaagd.
9. De staatssecretaris stelt naar het oordeel van de rechtbank terecht dat wat eiser stelt te hebben ervaren in Bulgarije niet (anderszins) door hem aannemelijk is gemaakt. De staatssecretaris stelt zich ook terecht op het standpunt dat, als de gestelde mishandeling al aannemelijk zou zijn, nergens uit blijkt dat eiser geen aangifte had kunnen doen of dat de Bulgaarse autoriteiten hem niet zouden willen helpen. De staatssecretaris heeft daarbij mogen betrekken dat eiser inmiddels statushouder is en op dezelfde rechten aanspraak kan maken als andere burgers in Bulgarije. Niet is gebleken of aannemelijk geworden dat dit voor eiser (bij voorbaat) niet mogelijk was. Het is aan eiser zelf om zijn rechten als statushouder te effectueren en om zich (daartoe) zo nodig te wenden tot de Bulgaarse (hogere) autoriteiten. De staatsecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser hiertoe onvoldoende inspanningen heeft verricht, althans er is niet gebleken van inspanningen die door eiser zijn verricht. De staatsecretaris heeft er daarnaast terecht op gewezen dat eiser medische zorg heeft ontvangen.
10. Tot slot overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 9 mei 2017 [5] is hieraan al voldaan als een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is dan wel een subsidiaire beschermingsstatus heeft. Uit de informatie van de Bulgaarse autoriteiten van 9 november 2023 volgt dat Bulgarije op 24 maart 2023 subsidiaire bescherming aan eiser heeft verleend. Dit wordt ook niet door eiser betwist. Dit betekent dat eiser in beginsel een zodanige band met Bulgarije heeft dat het voor hem redelijk is naar Bulgarije te gaan.

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL23.39433
2.Uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1792
3.arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219