ECLI:NL:RBDHA:2024:13128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.24570 en NL24.24574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en rechterlijke dwangsom door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eisers beoordeeld tegen de minister van Asiel en Migratie. Eisers hebben in 2018 asielaanvragen ingediend, maar de minister heeft niet tijdig beslist. De rechtbank behandelt het beroep op 1 augustus 2024 en concludeert dat de minister in gebreke is gebleven. De rechtbank legt de minister een beslistermijn van acht weken op en stelt een dwangsom van € 100 per dag in voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank oordeelt dat de aanvragen van eisers gegrond zijn, omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die bevestigen dat de minister een rechterlijke dwangsom kan worden opgelegd in dit soort zaken. Daarnaast krijgen eisers een proceskostenvergoeding van € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.24570 en NL24.24574

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser 1], v-nummer: [nummer],

en
[eiser 2], v-nummer: [nummer],
samen: eisers
(gemachtigde: mr. Y.G.F.M. Coenders),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat de minister volgens hen niet op tijd heeft beslist op hun asielaanvragen van 18 november 2018.
2. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

4. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
4.1.
Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaald dat artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a (waarin de artikelen 8:55c en 8:55d staan) en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Dit artikel sluit dus uit dat in een asielzaak een rechterlijke dwangsom wordt opgelegd en een bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd.
4.2.
In de uitspraak van 24 maart 2022 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarin is bepaald dat de rechtbank de ministergeen rechterlijke dwangsom kan opleggen als hij te laat beslist op een aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onverbindend verklaard wegens strijd met artikel 47 van het EU-Handvest. [3] In haar uitspraak van 30 november 2022 is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) tot hetzelfde oordeel gekomen. [4] Het gevolg van dit oordeel is dat de rechtbank wel een rechterlijke dwangsom kan opleggen.
5. De rechtbank beoordeelt daarom in deze uitspraak of het beroep van eisers ontvankelijk en gegrond is. Omdat zij onder 4 deze vraag bevestigend beantwoordt, legt de rechtbank de minister onder 5.2 een beslistermijn op en legt zij onder 6 de minister een dwangsom op. Het verzoek om de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom wijst de rechtbank gelet op 2.3 af.
6. Omdat het betoog van eisers dat ziet op de 21 maanden-termijn slaagt, zal de rechtbank niet ingaan op het betoog van eisers over de rechtsgeldigheid van WBV 2023/3.
Is het beroep van eisers ontvankelijk en gegrond?
7. Het beroep van eisers is ontvankelijk en gegrond. Eisers hebben hun aanvragen ingediend op 18 november 2018. Op 25 juli 2023 is de minister verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. De beslistermijn kan nooit langer zijn dan 21 maanden [5] . Die termijn is verstreken op 18 augustus 2020. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 december 2023 volgt namelijk dat deze termijn begint te lopen vanaf het moment van indiening van de asielaanvraag, óók als na die aanvraag onderzoek in het kader van de Dublinverordening heeft plaatsgevonden. [6] Dit betekent dat de beslistermijn was verlopen op het moment van het indienen van de ingebrekestelling op 27 april 2024. Eisers hebben meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
8. De bestuursrechter kan een termijn stellen voor het nemen van het besluit of het verrichten van een andere handeling. [7]
8.1.
Uit het dossier blijkt dat in het geval van eisers een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden, maar dat zijn nog niet gehoord zijn over hun asielmotieven. In de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 [8] acht de Afdeling in een dergelijk geval een termijn van zestien weken passend, het zogenoemde 8+8-wekenmodel. De rechtbank stelt echter vast dat in deze zaak de maximale termijn van 21 maanden uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn is verstreken. [9] In deze gevallen legt de rechtbank in beginsel een termijn van acht weken op om een besluit op de aanvraag te nemen, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken. [10] Omdat van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, zal de rechtbank de minister opdragen om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvragen bekend te maken. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat de beslistermijn begint te lopen vanaf het moment van indiening van de ingebrekestelling. Uit artikel 8:55d, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb volgt dat de rechter een termijn stelt vanaf de dag na verzending van de uitspraak. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2024. [11]
8.2.
Dit betekent dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvragen bekend moet maken.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
9. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee de onder 5.2 genoemde termijn wordt overschreden. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100 per dag voor elke dag waarmee de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Omdat de aanvragen van eisers gelijktijdig is gedaan en zij gezinsleden zijn, brengt een redelijke wetstoepassing met zich dat de zaken van eisers in dit geval worden beschouwd als samenhangende zaken en één dwangsom wordt toegekend voor hen gezamenlijk.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister de onder 8.2 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 9 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Daarbij neemt de rechtbank samenhang aan tussen de zaken van eisers, omdat de aanvraag van eisers gelijktijdig is gedaan en zij gezinsleden zijn. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 24 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2641.
4.ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353.
5.Dit volgt uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn. Rb. Den Haag (zp Arnhem), 6 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19148. Dit volgt uit artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6.Rb. Den Haag (zp Arnhem), 6 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19148.
7.Dit volgt uit artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
8.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
9.Zie nogmaals Rb. Den Haag (zp Arnhem), 6 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19148.
10.Zie Rb. Den Haag (zp Arnhem) 15 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12538.
11.ECLI:NL:RVS:2024:2642, onder 2.2.