ECLI:NL:RBDHA:2024:13392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.30325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de informatieplicht van de minister in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.G.C. van Riet, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 augustus 2024, waarbij de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft opgelegd. Eiser betwist de rechtsgeldigheid van de maatregel, onder andere vanwege onduidelijkheden in de datum en tijdstip van oplegging, en de schending van de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld. Ten eerste oordeelt de rechtbank dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig is tot stand gekomen, ondanks de bezwaren van eiser over de datum en tijdstip van oplegging. De rechtbank stelt vast dat de maatregel correct is gedateerd en ondertekend, en dat er geen rechtsregel is die verbiedt dat een vreemdeling tijdens zijn strafrechtelijke detentie een besluit tot inbewaringstelling ontvangt.

Ten tweede concludeert de rechtbank dat de minister niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht, maar dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. Eiser heeft geen schade ondervonden van deze schending, aangezien hij rechtsbijstand heeft gekregen en in staat was om beroep in te stellen. De rechtbank weegt mee dat de gronden van de maatregel tijdens het gehoor zijn toegelicht.

Tot slot oordeelt de rechtbank dat de minister terecht heeft gekozen voor de maatregel van bewaring en dat er geen sprake is van een opeenstapeling van gebreken die de maatregel onrechtmatig zou maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30325

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is via beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Zijn er onduidelijkheden in de datum en tijdstip van de oplegging van de maatregel?
1. Eiser voert aan dat het onduidelijk is wanneer de maatregel van bewaring is opgelegd. Eiser is gehoord op 31 juli 2024 om 11:50 uur en de maatregel van bewaring is op 31 juli 2024 om 16:13 uur ondertekend, terwijl hij pas op 1 augustus 2024 om 08:00 uur is opgelegd. Eiser is van mening dat de formulieren niet correct en slordig zijn ingevuld en dat dit een gebrek is.
1.1.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) blijkt dat een rechtsgeldige maatregel van bewaring pas tot stand komt als deze is gedagtekend, ondertekend en met redenen is omkleed. [2] Aan deze voorwaarden is voldaan. In de maatregel van bewaring staat verder vermeld dat deze 31 juli 2024 is ondertekend en op 1 augustus om 08:00 uur wordt opgelegd. Uit het document beëindiging van het verblijf in de politiecel, dat is ondertekend op 31 juli 2024 om 16:19 uur, volgt dat eisers strafrechtelijke detentie op 1 augustus 2024 om 08:00 uur is geëindigd. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat vanwege dat vroege tijdstip van beëindiging van deze detentie, ervoor is gekozen om de maatregel al de dag ervoor op te stellen en uit te reiken. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat er onduidelijkheden zijn in de datum en tijdstip van de oplegging van de maatregel en dat dit tot een gebrek moet leiden. Uit vaste rechtspraak volgt verder dat geen rechtsregel verbiedt dat een vreemdeling nog tijdens zijn strafrechtelijke detentie een besluit tot inbewaringstelling wordt uitgereikt onder mededeling dat die maatregel direct aansluitend aan zijn invrijheidstelling uit strafdetentie ten uitvoer zal worden gelegd met concrete vermelding van de datum en het tijdstip van de tenuitvoerlegging. [3] Gelet op voorgaande is de maatregel rechtsgeldig tot stand gekomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van schending van artikel 5.3, eerste lid van het Vb 2000?
2. Eiser voert aan dat de minister niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel
5.3, eerste lid van het Vb 2000, waaruit volgt dat aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, onmiddellijk een afschrift daarvan wordt uitgereikt. Hierbij moet de vreemdeling schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Door dit na te laten is er sprake van een gebrek, waarbij de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Uit de maatregel van bewaring blijkt dat aan eiser de maatregel van bewaring samen met de informatiefolder met uitleg over de inbewaringstelling in de Arabische taal onmiddellijk is uitgereikt. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen dat dat is gebeurd. De rechtbank is bekend met het feit dit een standaard informatiefolder betreft waarin niet vermeld wordt welke gronden van bewaring op eiser van toepassing zijn. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State volgt dat daarmee nog niet wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikel 5.3 van het Vb 2000. [4] Echter, dit gebrek leidt in dit geval niet tot onrechtmatigheid van de bewaring of een proceskostenveroordeling. [5] Het schenden van de informatieplicht maakt een inbewaringstelling namelijk pas onrechtmatig als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Daarvan is geen sprake, waardoor de belangenafweging uitvalt in het voordeel van de minister. De rechtbank weegt daarin mee dat eiser door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij rechtsbijstand heeft gekregen en beroep heeft ingesteld tegen de maatregel. Daarnaast zijn de gronden van de maatregel tijdens het gehoor, met behulp van een tolk, toegelicht. Ondanks de schending van de informatieplicht is eiser dus wel in staat gesteld en gebleken tegen de vrijheidsontneming rechtsmiddelen effectief uit te oefenen.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
3. Eiser voert aan dat de minister had kunnen volstaan met een lichter middel, omdat eiser de minister twee mogelijkheden heeft gegeven voor het toepassen van een lichter middel. Zo heeft eiser aangegeven zelfstandig het land te willen verlaten, om naar familie te reizen in Spanje of Frankrijk. Daarnaast kon eiser naar Ter Apel gaan om hier asiel aan te vragen.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op de onbetwiste gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser heeft verder een vertrekplicht naar Algerije, wat volgt uit het opgelegde terugkeerbesluit. Hierdoor behoort zelfstandig afreizen naar Frankrijk of Spanje niet tot de mogelijkheden voor de toepassing van een lichter middel. Daarnaast had eiser zijn asielwens kunnen uiten gedurende zijn inbewaringstelling en had hij al eerder een asielaanvraag kunnen doen. Hiervoor hoeft hij niet af te reizen naar Ter Apel.
Is er sprake van een opeenstapeling van gebreken?
4. Eiser voert aan dat sprake is van een opeenstapeling van gebreken waardoor er een belangenafweging gemaakt moet worden, die in zijn voordeel moet uitvallen en de maatregel onrechtmatig moet worden geacht.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat – in dit geval – een opeenstapeling van gebreken is en dat dit moet leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel. Er is namelijk slechts sprake van één gebrek dat is vastgesteld in overweging 2.1. Daarbij komt dat het vastgestelde gebrek in dit geval relatief gering is en de grondslag van de maatregel niet aantast.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent eiser geen gelijk krijgt en de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ABRvS, 12 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2278.
3.ABRvS 19 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL5983.
4.ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979.
5.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180 en ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.