ECLI:NL:RBDHA:2024:13393
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schending van het recht op rechtsbijstand
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die niet aanwezig was op de zitting omdat zijn uitzetting naar Turkije gepland stond, werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A. Hol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser recht had op rechtsbijstand tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, maar dat dit recht was geschonden. De ambtenaar van de AVIM had niet de vereiste twee uur gewacht voordat het gehoor zonder de advocaat van de eiser werd gestart, wat in strijd was met het beleid van de verweerder. De rechtbank oordeelde dat de inbewaringstelling van de eiser vanaf het begin onrechtmatig was, omdat de belangen van de eiser niet in redelijke verhouding stonden tot de belangen van de verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring en kende een schadevergoeding van € 1.230,- toe aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast werden de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.750,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 3 juli 2024.